Alle berichten van alexroessen

Leiden, 1973 Overdag besteed ik mijn tijd als bouwkundig tekenaar, maar 's avonds timmer ik aan de weg als schrijver van korte verhaaltjes en als medebeheerder van een boeken blog. Ik woon samen met mijn partner Yfke en onze kat Abby in de Duin- en Bollenstreek. Mijn zoon Jordi verblijdt ons zo nu en dan ook met zijn gezelschap en maakt ons gezinnetje compleet. Dit is mijn persoonlijke pagina, hier kun je korte verhaaltjes vinden of andere creatieve creaties.

De Mannengriep

Nu was ik onderweg met een ander item voor het blog, maar zoals wel vaker het geval is het leven wat je gebeurt terwijl je andere plannen maakt.

Deze week ben ik geveld door een ernstige vorm van: de ‘Mannengriep’. Hoge koorts, zweten, koud, slecht kunnen slikken, het bekende riedeltje.

Net als de gewone griep, maar alles net wat dramatischer als man. Op dat gebied neemt mijn mannelijke kant duidelijk de overhand.

Nou heb ik het als ‘man’ en deeltijdvader maar makkelijk natuurlijk: ik meld me ziek, neem plaats onder mijn warme dekentje, laat me volledig verzorgen en na een dag of 5 gaat het weer wat beter.

Voor een vrouw (specifieker: een moeder) betekent ziek zijn iets compleet anders. Terwijl je ziek ligt lopen te zijn, gaat het huishouden gewoon door, hoor je ook nog je kinderen te vermaken en het grote kind op zijn taken te wijzen, of daarna zelf opnieuw te doen. Van uitzieken is vaak weinig sprake.

In de tussentijd onthoud ik me van enige huishoudelijke vrijwillige bijdrage en nestel me voor de tv om zoveel mogelijk series op Netflix te kunnen kijken.

Ondersteund met een diepe zucht om het half uur, een rochel om het kwartier en een dramatische pose om de twee uur onderstreep ik mijn kritische toestand. Het lijkt wel op een griepje, maar het moet iets veel erger zijn. Ik leg pen en papier alvast klaar op mijn nachtkastje om mijn testament te kunnen dicteren zodra ik weer normaal kan praten, je weet maar nooit.

Mijn lieftallige verpleegster ververst geduldig mijn washandje om de twee uur en plaatst deze terug op mijn voorhoofd en zorgt dat er een vers glas water naast het bed staat. Ze weet ondertussen wel beter.

Bij dag 3 lijkt het begrip toch wel wat weggezakt. Met rollende ogen negeert ze mijn terminale toestand en schuift ze de afstandsbediening binnen handbereik, nadat deze op de grond was gevallen en omdat ik zelf natuurlijk absoluut niet de kracht had mijn arm te strekken.

Rillend en kreunend stap ik uit bed in een poging zelf wat te ondernemen. Het voelt alsof ik een marathon heb gelopen.

Met luid gehijg red ik het de trap af te lopen en begeef me naar de keuken om dan maar zelf een broodje hagelslag klaar te maken.

Zelfs de kat lijkt neerbuigend tegen me aan te miauwen.

Met het broodje hagelslag in de hand neem ik de barre tocht naar boven aan en neem weer plaats naast m’n potjes met pijnstillers, hoestdrankjes, lege zakjes Antaflu en een stapel uitgedroogde washandjes.

Ik hoop maar dat het niet erger wordt. Waar zit mijn blindedarm eigenlijk, volgens mij is hij ontstoken.

Misschien moet ik voor de volgende keer zo’n belletje klaar hebben staan.

Er is maar weinig begrip voor een man.

De Huisgenoot – Recensie

Titel: De Huisgenoot
Auteur: Marjolijn Uitzinger
Uitgever: De Geus
283 pagina’s
Uitgebracht: mei 2015

De schrijfster
Marjolijn Uitzinger (Amsterdam, 1947) is een Nederlandse journalist en voormalig radio- en televisiepresentator. Uitzinger begon haar loopbaan in de parlementaire journalistiek. Nadat zij voor de Volkskrant en Het Vrije Volk gewerkt had, werd ze woordvoerder bij het Ministerie van VROM. Vervolgens werkte ze voor diverse omroepen als radio- en televisiepresentator. Zo was ze geruime tijd verbonden aan het VARA-programma In de Rooie Haan en werkte ze van 1990 tot 2006 voor AVRO en de NOS, onder andere als presentator van het radioprogramma Met het oog op morgen. Sindsdien is ze actief als dagvoorzitter en discussieleider. In 2012 schreef Uitzinger de thriller Een fatale primeur, die zich afspeelt in haar huidige woonplaats Berlijn. Dit boek werd gevolgd door nog twee Berlijnse thrillers: Citytrip Berlijn (2013) en De huisgenoot (2014). Dit laatste boek werd genomineerd voor de Gouden Strop 2015 (shortlist). (Bron: Wikipedia)

Het verhaal
Florian von Bismark is een veelbelovend politicus voor de SPD. Politiek gezien gaat het hem voor de wind: jong, populair, ambitieus en op het punt om stappen te maken in zijn carrière, iets wat zijn gewaardeerde politieke vijand, CDU politicus Gerhard Kuhn niet bevalt. In de privé sfeer gaat het wat minder. Zijn ex-vrouw verkoos een andere vrouw boven haar huwelijk met Florian, waardoor hij nu alleen in een ruim huis woont. Zijn zoontje ziet hij af en toe. Een gedeelte van het huis wordt onderverhuurd. Op een winteravond vindt hij een jonge zwerver op zijn stoep, Mirco. Vanwege de vrieskou geeft hij de jongen onderdak en geeft hem een baantje als zijn chauffeur. Tijdens een avondrit steekt uit het niets een fietser over. Mirco kan de fietser niet meer ontwijken en rijdt hem aan. Florian constateert dat de man is overleden en geeft Mirco de opdracht om door te rijden om zijn politieke carrière niet te schaden. Niets zal zijn politieke loopbaan in de weg staan.

Omslag
Een grauwe foto van het Rijksdaggebouw om gelijk duidelijk te maken dat het verhaal zich afspeelt in de grimmige wereld van politiek Berlijn. De twee prangende ogen erboven moeten waarschijnlijk voor mysterie staan. ‘Voor zijn politieke loopbaan moet alles wijken’ staat verder nog op de kaft om te onderstrepen dat je wat mag verwachten van de hoofdrolspeler.

Wat ik er van vond
In eerste instantie had ik wat moeite om echt in het verhaal te komen. Duidelijk is dat het verhaal zich afspeelt in Berlijn, mede door de vele verwijzingen van de straatnamen en het gebruik van Duitse woorden. Aan de ene kant logisch, aan de andere kant vond ik het nogal storend. Waarschijnlijk is het makkelijker in te leven als je daadwerkelijk bekend bent in Berlijn, voor de gemiddelde lezer had het wat algemener gemogen.

Qua geloofwaardigheid kun je uiteraard wat twijfels zetten over de gang van zaken voor een politicus, maar daarvoor is het ook fictie. Als je je daar overheen zet, leest het verhaal lekker weg en komt de boel goed op gang. Zeker de laatste ca. 150 pagina’s zorgden ervoor dat ik nieuwsgierig raakte hoe het verhaal zicht zou ontwikkelen.

De ontknoping is verrassend, maar vond ik ronduit teleurstellend. Met een onvoldaan gevoel heb ik het boek dan ook uitgelezen en wacht eigenlijk nog steeds op een einde.

omslag: 3
plot: 3
leesplezier: 3
spanning: 3
schrijfstijl: 3
Conclusie: 3 sterren

Negen van de tien keer gaat het goed

Ik ben ook echt een ware held op geiten wollen sokken.

Altijd als de datum nadert voor een bezoek aan de smoelsmid, begin ik weken van tevoren de mogelijke gaten in m’n gebit te voelen, stop ik met theedrinken alsof de tandsteen vanzelf minder wordt en voelt het alsof de tanden spontaan uit m’n mond brokkelen. Elke hap en elk koud glas water voelt alsof m’n wortels bloot liggen.

Uiteraard is 9 van de 10 bezoeken aan de tandarts zonder erg; een beetje tandsteen hier, een minuscuul gaatje om de 10 jaar daar. Wat licht onderhoud door de masochist, met zijn mini boortje en schuurapparaat en mijn glazuur schittert weer in het zonlicht, nadat al het bloed uit mijn gezicht via het tandvlees een weg naar mijn maag heeft gevonden. Helaas voor hem lach ik niet zoveel dus maak ik weinig reclame voor de kunsten van de olijkerd.

Vandaag bleek het 10e bezoek te zijn.

Elke keer ga ik al met knikkende knieën naar de uitermate vrolijke meneer, want deze keer zou het zo maar kunnen dat er wat meer is, zoals het bij elk bezoek zover kan zijn.

De afstand van mijn werk naar de tandarts bedraagt maar 200 meter, maar ik zou willen dat het 50 kilometer was. Van mij hoeft het niet, laat maar. Fikkie mag z’n portie houden. Toch is het onoverkomelijk. M’n voeten leven een eigen leven en sleuren me mee naar de wachtkamer en weigeren dienst als ik probeer te vluchten.

Met de Donald Duck vul ik mijn tijd, achter de deur klinkt het geluid van het mini boortje, gegorgel en af een toe een ‘Ja, ja’ of ‘Nou, dat valt niet mee’. Ik krijg het idee alsof Dr. Frankenstein met zijn assistente achter de deur staan, een toneelstukje opvoerend om de wachtenden de stuipen op het lijf te jagen.

Een ongemakkelijke ‘Goedemorgen’ klinkt als het volgende slachtoffer de wachtkamer binnenwandelt, een vriendelijk knikje en gemompel van mij kan er nog net af. We weten allebei waar we hiervoor zijn en we vinden het allebei niet leuk, dus waarom doen alsof. Nadat de gijzelaar is vrijgelaten, heb ik de stille hoop dat mijn medeslachtoffer aan de beurt is. Helaas vervaagd deze hoop wanneer de assistente mijn naam misbruikt.

‘Meneer Roessen?’ Meneer, ze moest eens weten.

Met gepaste snelheid stap ik de martelkamer binnen en geef de gereedstaande tandarts een hand.

‘Zo, daar zijn we weer. Laten we maar eens kijken,’ zegt de breed grijnzende man.

Ik neem plaats in de leren stoel en laat me langzaam achterover kiepen, de felle lamp wordt gericht op het gapende gat onder mijn neus en de gemaskerde boef verschijnt in mijn gezichtsveld, spiegeltje en prikker in de aanslag.

‘Hmm…ja…nou…oh, ja. Dat dacht ik al, we gaan maar eens een fotootje maken.’

Een pijnscheut schiet door m’n aangezicht. “Moth… Een gaatje? Neeeeeeeeeee.”

Voordat ik kan reageren krijg ik een apparaat m’n mond ingeschoven met het verzoek hier op te bijten, waarna een fotocamera tegen m’n wang geschoven wordt. De assistente zoekt haastig een veilig heenkomen achter een vouwwand, de tandarts rent weg alsof hij de trein moet halen en schuilt gehurkt achter het keukenmuurtje. Een nucleair gezoem klinkt naast m’n hoofd. “Hallo, en ik dan? Scheur ik straks uit m’n kleding bij elke irritatie, moet ik mijn naam veranderen in Alex Banner?”

Voldaan wandelt de tandarts terug en de assistente neemt weer plek achter haar bureau om de foto te bekijken.

‘Nou, het is een gaatje hoor,’ het nieuws wordt gebracht alsof ik te horen krijg dat ik zwanger ben, ‘komt u vrijdag maar weer terug. Dan gaan we dit varkentje eens even wassen.’ Trots pakt hij nog wat schaalmodellen van diverse kiezen en laat mij het euvel zien. Ook krijg ik een spiegel in m’n hand geduwd zodat ik live kan zien wat er gebeurd als hij met zijn stoker aangeeft om welke tand het gaat.

‘Ja, joh. Gaat wel hoor,’ zeg ik op z’n mannelijkst met hoge stem.

Mopperend en balend loop ik de 200 meter terug naar m’n werk en pak mijn werkzaamheden weer op.

Bij onze buren klinkt opeens gehamer en geboor.

Hij is fijn.

Handleiding voor een Annie

Afgelopen zondag was het weer tijd voor de marathon van Amsterdam. Een jaarlijks terugkerend hardloopevenement dat door duizenden (internationale) sjoggers, joggers, hardlopers, wordt gelopen. Drie keer eerder was ik één van die sjoggers, samen met Miriam en Manon. Helaas was ik dit jaar door lichamelijk ongemak niet in staat om mee te doen. Erg jammer, want ik kijk er altijd naar uit.

Jaarlijks staat bij ons een traditioneel rijtje aan evenementen op de kalender: als goed voornemen de 10,5 km van Egmond aan Zee, met iets meer moed de 10 km van Alphen a/d Rijn, 5 km Zandvoort omdat het zo´n leuk rondje is, 10 km Leiden door zeer smalle straatjes, 8 km Dam tot Dam door nog smallere straatjes en als afsluiting van het seizoen de 8km Amsterdam want wat is er nou leuker dan door het Vondelpark rennen en finishen in een Olympisch stadion.

Bij mij stopte het dit seizoen al in maart bij Zandvoort, maar dat betekende niet dat alle evenementen aan mij voorbij zijn gegaan.

Als niet actief deelnemer ben ik toch zo goed als altijd van de partij. Waarom? Omdat het zo ontzettend leuk en gezellig is om met je hardloopmaatjes op stap te gaan, ik er zelf ook blij van word als er iemand langs de kant staat en zijn handen blauw klapt als ik voorbij ren of als er iemand met een suf bloemetje aan de finish staat en het met z’n meerdere veel gezelliger in de auto is dan in je uppie. Ook is de kans kleiner dat je je halverwege bedenkt en omkeert om weer in je warme bed te kruipen, want zeg nu eerlijk: welke mafkees staat er op z’n enige vrije dag op om 7 uur, om een uur in de kou naar Amsterdam te rijden, 50 minuten hard te lopen, en vervolgens verkleumd weer een uur terug te rijden.

Bijkomend voordeel dat je maatje meegaat, is dat er iemand is die je spullen in de gaten kan houden. Normaal gesproken geef je die af en verdwijnt je tas tussen de honderden andere zwarte rugzakken. Aangezien er duizenden sjoggers zijn is dit na afloop een drukte van belang. Zeker na een regenachtige loop wil je natuurlijk snel je warme kloffie weer aan. Dus om tijd te besparen fungeert de niet actieve deelnemer bij ons al geruime tijd als tassendrager, ook wel Annie.

Een Annie is vaak in zijn/haar eentje, maar het kan ook voorkomen dat er meerdere Annies meegaan, er kunnen nooit teveel Annies meegaan. De Annies worden dan onderverdeeld in Annie I, Annie II, etc.

Een Annie kan je beste vriendin, vader, moeder, opa of oma zijn. Annie kent geen sekse of leeftijd. Een goede Annie zorgt ervoor dat de deelnemende toekomstige Annies ruim op tijd bij het evenement aankomen, zodat er genoeg tijd is om om te kleden, de nodige pitstops gemaakt kunnen worden en eventueel een peptalk gegeven kan worden.

Een goede Annie zoekt ook van tevoren uit waar de beste parkeergelegenheid is, het liefst binnen wandelafstand van de start en niet 5 km verderop zoals deze Annie in zijn opleiding als Annie presteerde. Een deelnemer stelt het duidelijk niet op prijs als 8 km hardlopen uitmondt in een halve marathon.

Als Annie zorg je ervoor dat de bagage droog blijft zodat de uitgeputte, verregende buddy na afloop kan beschikken over droge kleding. Van ondergeschikt belang is dat de Annie hierbij zelf droog blijft. De Annie dient altijd enthousiast te zijn. Tot uiterlijk halverwege de afstand dient hij/zij aan de kant van de weg te staan (inclusief de bagage als geruststelling), hard te schreeuwen om boven het lawaai uit de oordoppen te komen en overdreven te zwaaien. Tip: doe dit niet aan het einde van de race, de deelnemer heeft het al moeilijk genoeg en er blijft niet genoeg tijd over om aan de finish klaar te staan.

Een goede deelnemer houdt ook rekening met zijn Annie. De hoeveelheid bagage dient beperkt te zijn tot het nodige, de winterkleding hoeft niet mee in de zomer. De maximale verhouding deelnemer/Annie is 1/3. Drie rugzakken zijn nog hanteerbaar, daarna wordt het zelfs voor de Annie een opgave.

Na afloop dient de Annie voor licht leedvermaak te zorgen. Vooral bij het trap aflopen of uistappen uit de auto mag dit gepaard gaan met wat flauwe grappen om de deelnemer af te leiden van de spierpijn.

Kortom: als je zelf niet kunt deelnemen, wees dan een Annie voor je maten.

Alex, Annie

Het gedoogbeleid

Ik kon deze week wel een vrolijke noot gebruiken.

Voor ons dagelijks vermaak hebben wij sinds 25 september 2011 Abby in huis opgenomen. Dit kleine monster begon zijn leven als meisje genaamd Abigail, vernoemd naar Abigail Sciuto van de televisieserie NCIS omdat we fan van haar zijn.

Bij controle bij de dierenarts bleek zij een hij te zijn. De naam hebben we ondanks de sex change voor het gemak maar zo gehouden. Aangezien onze vorige kat Muts heette, is men wel wat gewend wat betreft naamkeuze. Het is een wonder dat mijn zoon gewoon Jordi heet.

Onze speelse pluizige viervoeter is sindsdien nadrukkelijk een deel van ons gezinnetje geworden. De eerste weken was het een kwestie van wennen van beide kanten en de boel, letterlijk, aftasten. Het kleine wezentje raasde door het huis en ontdekte de Jan Bouvrie in zichzelf. De logeerkamer werd provisorisch verbouwd, het behang werd helaas afgekeurd, mogelijk door het natuurlijke instinct lichtpuntjes als het grootste gevaar aller tijden te zien en ze kost wat kost te vernietigen.

Als snel bleek Abby zich goed aan te passen aan het gezinsleven en bleek het de kat op de juiste plek. Een dramaqueen met veel gevoel voor theater. Als de volle voederbak ook maar een stukje bodem toont, breekt er paniek uit. Hij komt dan naast de bank staan, hard mauwend, met zijn staart slaand tegen de bank alsof hij in morsecode probeert door te geven dat zijn mens hem moet volgen. De mens loopt vervolgens braaf mee, schudt het voederbakje en de paniek is over.

Soms is het miauwen een teken dat het dorst heeft. Ook dan komt het monster met groot gevoel voor drama naast je staan, het liefst op de armleuning zwiepend met zijn staart tegen je gezicht. ‘Ik heb dorst! Kun je niet zijn dat ik doodga van de dooooorst!’. Vervolgens gaat de weg naar het doucheputje om het kabbelende beekje dat de mens hem voorziet op te lebberen. De enige keren dat hij weigert te praten met ons is als zijn water wordt verspild voor een douchepartij van de mens. Na het douchen kun je zelfs een sneer verwachten.

Bij alles wat we doen wil het beestje aanwezig zijn. Ben ik beneden, en Yfke boven zit Abby ergens in het midden, halverwege de trap. Als je met de laptop op schoot zit, moet Abby natuurlijk net op je schoot zitten, ook al lag hij net rustig in de vensterbank te slapen. En Abby wint altijd, ook al is het maar om duidelijk te maken dat hij je meester is.

Als ik me probeer te scheren (wat ik niet meer mag omdat ik een heuse baard probeer te groeien), staat er vanuit het niets opeens een kat op tafel om me te helpen.

Lezen is ook een uitdaging geworden. Zodra er een boek in zicht komt, moet er natuurlijk even geproefd worden aan het papier, om vervolgens overdreven dramatisch het lichaampje te laten ploffen op het boek om zich daarna schoon te likken. Proeflezen krijgt een hele andere betekenis.

Ook blijkt die van ons een prater te zijn. Alles wat hij doet moet uitgelegd worden. ‘Het raam is dicht!’ roept hij terwijl hij vanaf de vensterbank ons aanstaart. Vervolgens doet zijn mens het raam open en gaat hij de tuin in, om onderaan het raam te roepen: ‘Het raam is open, ik ben buiten!’.

Het meest komische is als zowel het raam en de keukendeur openstaan. Eerst gaat hij door het raam naar buiten om vervolgens voor de dichte tussendeur in de keuken te staan roepen dat hij in de keuken is en of iemand ik Katsnaam de deur openmaakt.

Regen is wel de grootste doodszonde die wij als slaaf kunnen veroorzaken. Ondanks waarschuwingen van ons dat het regent, gaat hij alsnog naar buiten om nog geen minuut later verzopen voor het raam te staan: ‘Het regent! Hoe kunnen jullie me dit aandoen!’ De mens moet hem dan als straf droog aaien, altijd handig zo’n mens.

Zoals normaal slaapt het mormel overdag en wenst het ’s nachts naar buiten te gaan, en weer naar binnen, en weer naar buiten….’s Morgens staat meneer om vijf uur voor de slaapkamerdeur te schreeuwen: ‘Volgens mij moet je over 2,5 uur naar werk. Echt hoor, je verslaapt je straks. Wordt nou wakker. Halloooo. Hé, je bent wakker. Dat is ook toevallig. Als je dan toch wakker bent kun je vast mijn brokjes even schudden, volgens mij zie ik de bodem.’

Een echte held is het overigens niet. Zodra er wat in de tuin beweegt, schiet hij de woning weer in en staat met de oren naar achteren te wachten tot het ‘gevaar’ geweken is, om weer stoer naar buiten te lopen.

Ondertussen worden wij gedoogd in zijn huis en dansen wij natuurlijk naar zijn pijpen.

Het zijn zulke leuke beesten….zucht.

Route du irritatie

Gebaseerd op mijn vorige stukjes mag het misschien niet zo overkomen, maar ik heb niet aan heel veel dingen een hekel. Of het nu om ademende wezens gaat, levenloze objecten of een kruising daarvan. Ik ben echt het product van de flowerpower generatie: maak liefde, geen oorlog, man.

Voor de buitenwereld kom ik altijd over als de rust zelve; zelfverzekerd, serieuze blik, politiek correct.

Zolang er mensen in de buurt zijn klopt dat ook wel.

Wanneer ik alleen ben komt het beest in mij los. Een schattig, onnozele Eragon veranderd in een woeste Aragorn: wilde lange haren, ruige baard, bulderende stem. Vaak ontaard een lichte irritatie dan in een ongeremd gemopper en geklaag, om weer in een politiek correcte houding te veranderen bij de aanwezigheid van een medemens. Een bord op een ‘verkeerde’ plek is genoeg om het ding, begeleid door luid geblaf, van het aanrecht te verplaatsen naar de vaatwasser, 30cm verderop. Even de longen legen en weer opvullen met opluchting. En zeg nou zelf, het lucht af en toe ook gewoon op om zonder schroom alles even uit je systeem te mopperen, zonder iemand in het bijzonder te schofferen maar iedereen in het algemeen.

Er zijn ook dingen die echt niet kunnen wachten totdat ik alleen ben en die ook gedeeld moeten worden. Één van die dingen is de gezamenlijke irritatiefactor van mijn lief en mij: de routeplanner.

Nu heb ik op zich wel een redelijk gevoel voor richting, de vele fietstochten hebben me wel de nodige kennis van de Nederlandse landkaart opgeleverd. Maar soms ontkom je er niet aan om wat hulplijnen in te schakelen, omdat vanuit de auto alles toch er wat anders uitziet en de wereld de afgelopen 20 jaar behoorlijk wat veranderd is. Waar vroeger nog weiland was, staan nu complete woonwijken of industrie.

De relatie met onze routeplanner is er één van pure haat. Een noodzakelijk kwaad. Omdat het soms echt niet anders kan.

Wat maakt het dan zo erg? Schaam je je dat je hulp moet gebruiken? Ben je te trots?

Redelijke vragen, maar neen.

Het is de stem van de lieftallige jongedame die ons tot wanhoop drijft. Een afschuwelijk irritant geluid, dat ons als een drilsergeant commando’s toeschreeuwt in een onnavolgbaar tempo: Nu rechtsaf! Over 5 kilometer de derde bocht na de vierde afslag op de rotonde bij de gele vuilcontainer links. Keer om! Uw afslag was 300 meter achter u!

Aaaaargh!

De hoeveelheid woordgrepen per seconde zijn waarschijnlijk bepalend geweest voor het salarisstrookje, of is er een contract opgemaakt met sleepdiensten om gestrande overspannen bestuurders uit de greppels te halen.

Spontaan veranderen we in Herman en Johanna Knots. Een stelletje ouwe zemelaars die zich scheldend door het verkeer begeven, niet vanwege het wangedrag van andere automobilisten maar vanwege het missen van afslagen, keren op smalle boerenweggetjes en rondjes rijden op rotondes. Was ik de eerste keer nog gezakt voor m’n rijexamen omdat ik alle bijzonder manoeuvres achter elkaar kreeg, nu ben ik een getraind coureur die om z’n eigen as kan draaien.

“Volg de 2 rechterrijstroken om Afrit 12 -Den Haag-Zuid te nemen naar de N211 richting Den Haag-Zuid/Wateringen/Naaldwijk/N222/Hoek v. Holland.”

Plichtgetrouw volg ik mijn orders op. ‘Wat zegt ze nou, Johanna?’ vraag ik aan Yfke.

‘Iets met afrit 12, maar zegt ze nou echt Hoek v. Holland in plaats van Hoek van Holland. Ze weet toch dat we zelf de borden kunnen lezen?’

 “Volg de 2 rechterrijstroken om Afrit 12 -Den Haag-Zuid te nemen naar de N211 richting Den Haag-Zuid/Wateringen/Naaldwijk/N222/Hoek v. Holland.” De opleesmiep vervolgd haar weg zonder stotteren, terwijl ik dwars op de 2 rechterrijstroken sta.

´Ja, mop. Dat zei je net ook al,´ zeg ik terwijl ik de afrit afrijd.

“Volg de 2 rechterrijstroken om rechtsaf te slaan naar de Wippolderlaan/N211(borden naar Ring/N 211/Wateringen/Den Haag-Zuid/Naaldwijk/N222/Hoek v.Holland).”

‘Dat doe ik al, doos!’

Wat is er toch gebeurd met “Sla nu rechtsaf”.

Zennnnn….Zennnnn

Miss Incontinentieverkiezing

Sinds 22 april van dit jaar zit ik grotendeels ziek thuis van mijn werk als bouwkundig tekenaar, 40 uur  per week staren naar 2 beeldschermen en werken met de muis. Blijkbaar is de lichamelijke limiet voor een tekenaar 21 jaar dienst. Na een jaar lang met pijn in mijn arm te hebben gelopen en diverse vruchteloze onderzoeken in het ziekenhuis, was het werk niet meer vol te houden. Sporten werd afgeraden en minder werken hielp ook niet.

Alle onderzoeken wezen uit dat ik kerngezond was. Hartstikke fijn om te weten dat ik geen enge dodelijke ziekte had, daar was ik ook niet bang voor tot op het moment dat ze dat zeiden, maar ondertussen verging ik van de pijn.

Nu ben ik wel het één en ander gewend, ook op het gebied van non-diagnostische onderzoeken: sinds 2002 leef ik met Fibromyalgie en Chronische Vermoeidheid. Tientallen bezoekjes aan artsen, ziekenhuizen, haptonomen, aroma therapeuten, ergo therapie en psychologen, verschillende diëten, veranderingen van bewegingspatronen. Een lang en moeizaam proces met hele diepe dalen en kleine hoogtepunten, veel onbegrip en veel steun van m’n lief, hartsvriendin en gezin.

De afgelopen jaren ging het eigenlijk steeds beter. Ik was afgevallen van broekmaat 44 naar 36 door te stoppen met antidepressiva wegens slaapproblemen, dieet en wilskracht en had steeds minder last van de Fibro waardoor ik steeds meer kon sporten, voornamelijk hardlopen met m’n hardloopmaatjes Miriam en Manon. Het ging zelfs zo goed dat ik me vorig jaar had aangemeld bij de Landmacht, als vrijwilliger bij de Nationale Reserve. Het uniform blijft me roepen. Helaas liep dat wat anders dan gehoopt en sta ik nog in de wacht.

Het advies van de artsen was om een revalidatieprogramma te gaan volgen, om “te leren leven met de pijn”. In eerste instantie kwam dat natuurlijk een beetje vreemd over: revalideren, waarvan? Niemand die een diagnose wil stellen, zelfs niet van de Fibro. Maar goed, ik wil alles proberen.

Een traject van 3 maanden met wekelijks fysio, psycholoog, revalidatiearts en ergo therapeut, zwaar maar heerlijk om weer te mogen bewegen en weer langzaamaan wat werk te kunnen doen.

Nu houdt dat bewegen in dat ik 3 keer per week een uur in de zaal bij de fysio aan wat gewichten sta te sjorren. Aangezien ik alleen halve ochtenden werk, kan ik dit mooi na werktijd doen en nog genoeg tijd overhouden om te lezen, schrijven en te slapen.

Doordat het bewegingsapparaat niet helemaal soepel loopt, voel ik me af en toe net een 70-jarige. Gelukkig sluit dat netjes aan bij de gemiddelde leeftijd van mijn lotgenoten in de zaal.

Op leeftijd zijnde mannen en vrouwen die, soms met behulp van zuurstoftank, onder begeleiding van de veels te enthousiaste fysiotherapeut een stepplankje op en af stappen, aangemoedigd door een ‘All right’ en ‘Geweldig’. Het bijzondere gevoel dat je eerst overviel toen de fysio je zo spontaan stond aan te moedigen, voelde een dag later als verraad bij het horen van exact dezelfde woorden bij een 80-jarige die op een skippybal 2 gewichten van een kilo aan Haar probeert te overhandigen.

Het besef op de zaalfiets, dat het niet je eigen zweet is dat je ruikt maar de gevulde incontinentieluier van de buurvrouw naast je. Of bij het binnenstappen van de kleedkamer, de blik strak vooruit als de diephijgende man net uit de douche stapt.

Bij elke oefening zie ik mezelf in van twee kanten in de plafondhoge spiegels. Ik voel me een jonge adonis, die z´n oefeningen staat te doen alsof ik een van de geblokte klerenkasten in de sportschool ben, terwijl de 70plussers voor m’n neus paraderen met hun rollators en zuurstofmaskers om door mij gejureerd te worden in de Miss Incontinentieverkiezing.

Ik weet niet wat ik erger vind: sporten bij de fysio of sporten in de sportschool met leeftijdsgenoten die als bronstige herten zichzelf in de spiegel staan op te geilen.

Opgelicht

Peter scheurde met zijn sportauto door de straten van Amsterdam. Met zijn zwarte haar, gladgestreken door de vele gel, spiegelende zonnebril en sigaret in de mond reed hij soepel door het drukke verkeer en schroomde niet om regelmatig zijn claxon te gebruiken wanneer een andere bestuurder niet sportief genoeg naar zijn zin handelde.
Voetgangers draaiden hun hoofd bij elke keer dat de claxon afging en staarden de uitslover in zijn donkerrode Tesla cabrio na. Breed grijnzend keek hij het plebs aan terwijl hij de stereo nog harder zette, de muziek van Jay Z’s ’99 problems’ deed de ramen trillen als hij voorbij reed.
Vanaf de Stadhouderskade draaide hij, uiteraard met te veel wielspin, de Hobbemastraat op. Het was dan wel een jaar geleden sinds hij hier voor het laatst was, maar het voelde alsof hij nooit was weggeweest. Vorige week had hij zijn tijdelijke bewoner, Harry Vierling, gebeld vanuit Italië om door te geven dat hij zijn appartement weer nodig was. Een jaar onderduiken zou toch genoeg moeten zijn.
Dit was zijn gebied, zijn thuis: de P.C. Hooftstraat, de Nederlandse variant van Rodeo Drive. Highclass winkels, bekende Nederlanders die de straat op en neer paraderen met hun chihuahua of labradoodle om gezien te worden, aandachtsgeile acteurs die met de auto van de week door te straat rollen. Hij bewerkte ze allemaal en allemaal trapten ze in zijn spelletjes.
Opzichtig parkeerde hij zijn Tesla tussen twee geblindeerde SUV’s en stapte uit. Zijn antraciet Christian Dior pak, Italiaanse lakschoenen en roze stropdas maakte dat hij perfect paste in dit wereldje. Peter Smalling, oplichter extraordinaire.
Oplichten zat in zijn bloed, hij kon niet anders. Wat begon met een handeltje in valse bioscoopbonnen op zijn twaalfde, was uitgegroeid tot een serieuze business in Grieks onroerend goed. Een wereld waarin zoveel zwart geld in omloop was, dat Griekenland in één klap uit de crisis had kunnen zijn.
Een keiharde wereld, achter de schermen, met gesjoemel, dik gevulde blanco enveloppen onder de tafel om ambtenaren om te kopen, jezelf in de schulden werken in de hoop dat een deal goed uitpakt. Het was het risico waard geweest, nu vele miljoenen euro’s later
Contacten met de onderwereld was hem ook niet vreemd. Soms was er wat lichte drang nodig om bepaalde figuren wat enthousiaster te maken voor je deal.
Rustig paradeerde hij door de straat en bleef staan om een praatje te maken met een oude klant.
‘Van Vliet, hoe is het ermee? Bevalt het op Kos?’ vroeg hij aan Jack van Vliet, nadat hij zijn kenmerkende stevige handdruk had gegeven.
‘Kerel, ja prima. Prachtig stukje Griekenland. Jammer van die aanspoelende terroristen, maar dat had niemand kunnen zien aankomen,’ antwoordde hij met een grijns.
‘Mooi zo, ik moet verder. De groeten, hè.’ Niet te lang blijven hangen, straks stelt hij nog vragen. Peter wist wat hij verkocht had. Een stuk grond met zware vervuiling, een villa met verborgen gebreken, voor de koper ieder geval.
Hij stak de sleutel in de eiken houten deur naast Tiffany & Co, de smalle opgang was typisch Amsterdams. Van buitenaf was niet in te schatten naar wat voor weelde een enkele deur leidde. Twee jaar geleden had hij zijn buren uitgekocht en de muren laten doorbreken via een bevriende architect.
Een interieurarchitect had vervolgens, zonder budget, zichzelf laten gaan.
Peter hing zijn jasje over een veel te moderne stoel, schonk zichzelf een glas whisky zonder ijs en nam plaats in zijn hang-ei. Het briefje dat Harry had achtergelaten op de tafel onthulde niet veel nieuws: diverse telefoontjes, deurwaarders, lekker belangrijk. Hij maakte een prop van het papiertje en smeet het in de richting van de keuken.
Een harde knal maakte plots een eind aan de rust in huis.
Het slot van de voordeur was met een stormram gescheiden van het duurzame hout en de deur knalde tegen de muur.
‘Politie! Politie!’ schreeuwden de leden van het Snelle Interventie Eenheid. Het team was opgeroepen zodra de politie het telefoontje van Harry had gekregen, en stond al een uur opgesteld in twee geblindeerde SUV’s. De zes leden waren uit de auto’s gestapt toen ze zagen dat Peter zonder een enkel vermoeden de voordeur achter hem dicht deed. Met de pistoolmitrailleur in de aanslag, kogelwerende helmen en kogelwerende schermen stormden ze de woonkamer binnen.
‘Liggen! Op de grond, nu!’ blafte de leider.
Peter had niet eens de tijd om zich uit zijn hang-ei te werken en werd op de grond gedrukt door twee leden van het team, terwijl twee anderen de ruimte verkenden op mogelijke wapens.
Met de handen op de rug, zijn hoofd op de grond gedrukt door een knie van een arrestatie lid, werden de handboeien omgedaan en werd hij overeind geholpen. De rechercheurs waren ondertussen de woning binnengekomen en namen de Peter over van het team.
De P.C. Hooftstraat was ondertussen gevuld met politiewagen en een arrestantenbus. Het winkelend publiek werd door uniformen op afstand gehouden.
De oplichterspraktijken van Peter Smalling leken voorbij.
Van bioscoopbonnen tot luxe villa’s, van luxe appartement naar de gevangenis met alleen een vetplantje.

Zie, ginds komt de Kersthaas

Onderweg van werk naar huis wandel ik even snel de Albert Heijn in om onze broodvoorraad aan te vullen. Terwijl ik een winkelmandje van de stapel pak en het poortje openduw, valt mijn oog op een toren van kratten. De dagelijkse aanbieding, vlak bij het poortje om gelijk je doorzettingsvermogen te testen. Uiteraard besteed ik geen aandacht aan mijn automatische gedachte om, wat het dan ook is, toe te geven aan de verleiding, ik heb een heule sterke wil, en vervolg mijn weg.

Op dat moment besef ik wat ik eigenlijk in mijn ooghoeken heb gezien.

Serieus? Heb ik dat nou echt gezien? Nee, toch?

Verbaasd doe ik twee stappen terug en draai me om.

Kruidnoten!

Natuurlijk! Kruidnoten, waarom ook niet. Het is tenslotte de laatste week van augustus, nog maar 101 nachtjes slapen en dan staat Sinterklaas met zijn regenboog-Pieten hun lekkers in een van onze hoeken te gooien. Nog maar 102 nachtjes en dan zit deze Turkse seizoensarbeider alweer op de boot naar huis, om de rest van het jaar onze kleine kinderen in de gaten te houden: ‘Lieve Kitty, Arie was weer lekker stout dit jaar, die zal ik eens mee naar huis nemen.’

Hoofdschuddend sla ik mijn handen voor m’n gezicht en vervolg binnensmonds mompelend mijn weg in de supermarkt. Als je tegenwoordig in jezelf loopt te mopperen, kijkt niemand meer op of om omdat men denkt dat je handsfree loopt te bellen.

Nu wil ik natuurlijk niet overkomen als een ouwe zemelaar, maar wat een idioterie. Hoe moet je kinderen uitleggen dat ze nog maar 3 maanden hoeven te wachten op hun cadeautje, terwijl een gemiddeld kind een tijdsbesef van maximaal 6 nachtjes heeft. Als het snoepgoed al in de winkel ligt, moet Sinterklaas toch ook al onderweg zijn, toch?

‘Vroeger’ lag het volgens mij uiterlijk 6 weken in de winkels, mijn tijdsbesef was natuurlijk bovengemiddeld. Genoeg tijd om opgewonden te raken van het feit dat de lang bebaarde ridder op het witte paard in zijn jurk en puntmuts met zijn zwarte knechten al bijna stonden te huppelen op het dek, net genoeg tijd om je flink misselijk te eten aan taaitaai poppen en kruidnoten die je van de straat kon rapen en net genoeg tijd om een wenslijstje te maken van drie cadeautjes en met de postkoets te versturen.

Nu met 101 nachtjes de tijd, moet een kind de maand voor pakjesavond naar de sportschool om vijf kilo suikergoed weg te trainen, anders past het niet eens in die zak van Sinterklaas.

Het liefst zou ik de bedrijfsleider willen aanspreken en deze meneer eens duidelijk maken dat dit nergens op slaat. Dreigen, want dat hoort tegenwoordig natuurlijk, dat ik een e-mail naar de Sint zal sturen om te klikken dat hij stout is geweest, of Piet misschien nog een opbergplaats voor zijn roe nodig heeft.

Amper bekomen van de verdwaalde vreemdelingen die we wél welkom heten, heb ik voordat de maan door de bomen schijnt ook al keuze uit diverse smakelijke artikelen die gesponsord worden door die andere baardmans. Een colonne van lichtgevende vrachtwagens zal de supermarkten van voorraad voorzien, zodat de paar nog openstaande aders ook nog kunnen dichtslibben.

Mocht dat nog steeds niet gelukt zijn, kan ik me nog altijd tegoed doen aan het chocolade festival dat Valentijnsdag en Pasen heet en dat vanaf januari al in de winkel vertegenwoordigd zal zijn.

De ware geest van deze ‘feestdagen’ is allang vervlogen, om maar niet te spreken over veranderingen in ’tradities’: die man met zijn rode pak en rendieren stond B.C. heus niet tussen de Kelten cadeautjes uit te delen. Commercie heeft onze fantasie verpest, ons geloof geïnfiltreerd en ons gevoel van samenzijn verpest door zich in te kopen in onze ’tradities’. De angst voor verandering toont onze ware kleur. Nog 99 nachtjes om mijn wenslijst te e-mailen naar Sinterklaas en de Kerstman. Ik zet mijn schoen alvast, met een tekening voor de Kerstman en een verrassingsei voor de Paashaas terwijl ik met een handje kruidnoten in de hand mijn abonnement van de sportschool verleng.

Vermaeck ende Vertyr

Deze week is het Sail Amsterdam, iets waarvan mijn hart toch wel sneller gaat kloppen. Om meerdere redenen.

Nou sta ik niet bepaald bekend om mijn zeebenen. Sterker nog: op het voor anker liggende VOC-schip ‘Batavia’ in Lelystad loopt mijn gezicht bij de minste beweging groengeel aan van de misselijkheid en zak ik bijna door mijn benen door de knikkende knieën. Dat heeft me er niet van weerhouden het schip al drie keer te hebben geënterd. Ook het zien bouwen van de ‘Batavia’ had iets magisch als tiener met interesse voor bouwkunde en de Marine. De fantasie loopt met je weg als je de torenhoge masten vanaf het dek aanschouwt, de kilometers scheepstouwen, kanonnen en houtbewerkingen ziet, fantasie genoeg om een nautisch verhaaltje te schrijven.

Ambities van een carrière bij de Marine bleken al op jonge leeftijd een illusie te zijn toen ik in mijn rubberbootje over de woeste Oude Rijn peddelde en menig zandschuit nog maar net wist te missen, ook mijn feitelijke afkeuring voor de dienstplicht (ja, zo oud ben ik) was natuurlijk een onoverkoombare hindernis als je bij enig leger onderdeel wilt.

Toch raak ik nog steeds in vervoering bij het zien van Marinetuig of alles met één of meerdere masten. Het blijft een magisch gezicht als je de ‘Batavia’ of de ‘Amsterdam’ ziet liggen in de haven, of wanneer de machtige Kruzenstern voorbij komt glijden. De Temeraire reeks van Naomi Novik spreken mij dan ook weer aan om diezelfde reden, de aanwezigheid van draken maakt het dan weer extra leuk, ook televisieseries als Hornblower spreken mij tot de verbeelding, Ioan Gruffudd maakt het daar dan weer extra leuk.

Iets minder heb ik dan weer met menig Shantykoor. Een groep, bestaande uit voornamelijk mannen, die uit volle 55+ borst met volle overtuiging bulderen over Piet Pieterszoon Heyn en hoe groot zijn daden wel niet benne. Leuk voor op de achtergrond, maar snel weer doorlopen. Ook het verafgoden van de VOC mentaliteit is niet iets om trots op te zijn natuurlijk, ongeacht context of tijdgeest.

Ook het moderne wapentuig heeft toch wel een plekje in mijn hart. Meerdere malen hebben we een bezoek gebracht aan de Marinedagen in Den Helder, om van zeer dichtbij te voelen en ervaren hoe het is om op zo’n schip te verblijven. Zelfs mijn zoon koos voor een opleiding bij de Marine, iets waar ik natuurlijk geen enkel probleem mee had. Al snel bleek dit toch niet de juiste keuze en is hij nu zeer tevreden met een opleiding als monteur. Gelukkig hebben we de foto’s nog.

Een andere reden, die Miriam en Ann volmondig zullen bevestigen, is de bezetting van deze prachtige schepen. Honderden mannen en vrouwen die keurig in matrozenuniform of officierenuniform de schepen opvullen, de wandnetten op rennen, zeilen hijsen en commando’s blaffen om vervolgens de kades en steden onveilig te maken.

Een gezellig dagje winkelen in de Kalverstraat krijgt toch wat extra’s wanneer je de winkel uit wandelt en je opeens omringt bent door zo’n 20 matrozen, knikkende knieën om een andere reden.

Ik bedoel, zeg nou zelf, hè, dat bedoel ik.

Niet alleen heb ik diep respect voor mensen die hun leven willen riskeren, hun leven in dienst zetten van de medemens (zowel Politie, Brandweer, Ambulance als Defensie), zonder de held uit te hangen of daar een heldenstatus voor willen (ik probeer me er nu gewoon uit te praten, dat mag wel duidelijk zijn), het oogt natuurlijk ook nog eens plezierig. Begrijp me niet verkeerd: ik ben faliekant tegen oorlog en geweld, maar heb wel wat met uniformen en parades. Het liefst zou ik zo in de rij springen en meedoen, iets wat dan ook een ‘work in progress’ is.

Tot die tijd gaat deze Piet Piraat genieten van Sail en ik moest geloof ik nog naar Waterstone’s.