Categorie archieven: Blog

Schreeuwen in stilte

“Een jonge vrouw opent de voordeur van het bedrijfspand. Ogenblikkelijk verstommen de gesprekken. Toch stapt ze naar binnen en sluit de deur behoedzaam achter zich. Ze is de ongemakkelijke stiltes ondertussen wel gewend, het is hier niet anders dan bij andere bedrijven. Het logo van haar bedrijf op haar witte jas maakt geen enkel verschil. In haar linkerhand houdt ze het hengsel van haar koffer vast. Ze trekt de zware koffer naar zich toe als ze voor de balie staat, ze probeert zich zo klein mogelijk te houden.

Niet opvallen, snel de opdracht uitvoeren en wegwezen.

‘Goedemorgen. U komt voor de watercooler, zo te zien?’ begroet de secretaresse haar met een vriendelijk glimlach, terwijl ze opstaat van haar stoel.

‘Ja.’ Niet teveel woorden gebruiken.

‘Loopt u maar door naar achteren, hoor. De watercooler staat in de pantry.’

De vrouw komt wel erg overdreven vriendelijk op haar over. Ze weet haar ongemak goed te verbergen, of zou ze echt zo vriendelijk zijn?

Het geluid van haar eigen voetstappen en het rollen van de kofferwieltjes over de vloerbedekking geeft haar een beklemmend gevoel. Ze wordt zich plotseling erg bewust gemaakt van haar aanwezigheid. Terwijl ze langs de werkplekken naar de pantry loopt, kijkt ze strak voor haar uit, bang om oogcontact te maken. Geen enkel ander geluid. Geen enkele ‘goedemorgen’. Niets.

De watercooler lijkt in orde, maar weten zij veel. Uit de orderbrief blijkt dat alleen de filter vervangen moet worden en de aansluitingen nagelopen moeten worden. Nog geen vijf minuten werk. Ik moet hier weg. Ik ben dit zó zat, maar ik kan moeilijk gelijk alweer vertrekken zonder argwaan te wekken.

Overmand door de stilte, legt ze de net vervangen onderdelen in de daarvoor bedoelde uitsparingen in de koffer. Ze pakt haar mobieltje en doet alsof ze een collega belt voor overleg. Nog even snel het lekbakje legen en een doekje over het apparaat. Ze houdt het gesprek kort, begroet haar denkbeeldige collega, stopt haar mobiel weg, sluit de koffer en haalt diep adem. Nog één laatste keer, dan ben ik van ze af.

Nog steeds geen geluid, alleen het klikken en schuiven van muizen en het getik op toetsenborden. Terwijl ze de werkplekken weer passeert, voelt het alsof hun ogen in haar rug prikken. Alsof ze een duw in de rug willen geven, zodat ze er zeker van zijn dat ze weer vertrekt. De ontwijkende blikken snijden door haar ziel.

‘Is het weer gebeurd?’ Glimlachend staat de secretaresse weer achter de balie.

‘Ja, kunt u hier tekenen,’ het accent is onvermijdbaar te horen. Hoelang ze hier ook al woont, het accent is nooit weggegaan. Zal dat ook zo zijn als ik weer thuis zou zijn. Thuis, maar dit is mijn thuis toch? Rustig legt ze de orderbrief op de balie.

Met de handtekening op het briefje draait ze zich richting de uitgang, klaar om weg te gaan. ‘Tot ziens mevrouw.’

De secretaresse neemt de rinkelende telefoon op en heeft al geen aandacht meer voor haar.

De jonge vrouw fatsoeneert haar hoofddoekje nog even, pakt de hendel van haar koffer vast en verlaat het pand.Niet achterom kijken. De hoek om.

De deur valt zachtjes dicht, de ongemakkelijke stilte hangt nog in het pand.

‘Je zou toch bijna denken dat er een bom in het koffertje zit.’ De stilte wordt doorbroken met een lachsalvo. De een lacht uit volle borst mee, de ander lacht ongemakkelijk.

‘Nou, zo is het wel genoeg,’ de secretaresse probeert met een ontwapenende lach haar collega terecht te wijzen.

‘Ja zeg, als je geen grapjes meer mag maken, is het einde zoek natuurlijk. Ik mag toch zeggen wat ik wil. Daar moeten ze maar tegen kunnen.’ Beledigd gaat de man verder met zijn werk.”

Ik kan natuurlijk niet weten wat er in het hoofd van deze vrouw omging. Het is een interpretatie van wat ik ervaar, gebaseerd op mijn eigen gevoelens en belevingswereld wanneer mensen mij systematisch negeren, omdat ik zogenaamd zo anders ben.

Ik vind het walgelijk en verwerpelijk hoe men met elkaar omgaat. Als je er ook maar iets anders uitziet dan de gemiddelde ‘Nederlander’, denken sommigen  het recht te hebben om diegene op respectloze manier te behandelen. Onder de mom van ‘vrijheid van meningsuiting’ is alles tolereerbaar. Als blijkt dat het ‘ophef’ veroorzaakt, schuift men alles onder ‘het was maar een grapje, moet kunnen’ en kruipt men in de slachtofferrol. Nu ben ik blond en heb blauwe ogen, discriminatie vanwege mijn uiterlijk ken ik niet.

‘Het komt zo wel heel dichtbij’, ‘Waarom is dit nu nodig’, ‘Gooi de grenzen dicht’, ‘Preventief alle moslims opsluiten’, ‘Dit is niet mijn wereld’.

Als je denkt dat dit niet jouw wereld is, heb je al die tijd in een sprookjeswereld geleefd. Dan heb je nooit verder gekeken dan je omheinde vakantieoord, waar ze zo lekker handig Nederlands spreken. Het is zo fijn om op vakantie te gaan, waar je eigenlijk niet eens merkt dat je in het buitenland bent, waar je je pakje hagelslag en zakje friet gewoon kunt kopen bij ‘Sjaaks Hollandse winkel’. Het is zo goed voor die mensen daar, verdienen ze ook wat.

Het is het ontbreken van een greintje respect, empathie en inlevingsvermogen die de bomgordel omdoet. De doden zijn het eindresultaat van een uitzichtloze situatie.

Het murw bombarderen van landen die je niet eens op de landkaart kunt aanwijzen, gebeurt ook in jouw naam, jouw goede bedoelingen ten spijt. Degenen die nog het geluk hebben de bommen te zien vallen, weten niet wat voor partij jij stemt, hebben nog nooit van de PvdA, VVD of PvdD gehoord. Het maakt de bomleggers niet uit wie ze meenemen het graf in, aangezien jouw bommen ook geen onderscheid maken.

Je afvragen waarom iemand zich genoodzaakt voelt zichzelf op te blazen, is de verkeerde vraag stellen. Het gaat om het gebrek aan voorstellingsvermogen van kortzichtig gedeelte van de samenleving. Het niet willen beseffen dat mensen tot wanhoop gedreven worden omdat ze dagelijks neerbuigend worden behandeld, genegeerd worden, beledigd worden, zich moeten verantwoorden voor de acties van mensen die ze niet eens kennen. Eisen van je medelander om openlijk afstand te nemen van zijn vreedzame geloof of levenswijze. Het zijn niet alleen de bommen die slachtoffers maken, het zijn ook de onderhuidse pesterijen die voor verse aanwas zorgen.

De overgrote meerderheid van het land schreeuwt in stilte, maakt zich heus wel druk en is het echt niet eens met deze vormen van geweld en weet dondersgoed dat de meerderheid van de minderheid vredelievende mensen zijn. De beschaafden hebben helaas geen nieuwswaarde, cameraploegen gaan niet een straat in waar iedereen binnenzit en stil protesteert. Stilte verkoopt zo slecht.

Wat zou het met jou doen, als jij geen mens meer kunt zijn in je eigen land, jouw rechten niet worden gehonoreerd. Als je anders wordt behandeld om je uiterlijk, geloof of levensstijl. Ook dit is wat er in jouw Nederland gebeurd.

‘Laten we de grenzen dichtgooien en alleen nog de eigen mensen helpen, alleen als je blond haar hebt en blauwe ogen hebt natuurlijk. De rest stoppen we bij elkaar in barakken, prikkeldraad eromheen en zetten we aan de arbeid in ruil voor een beetje schijnvrijheid.’

‘Laat ze van de stranden wegblijven zodat ik rustig op vakantie kan, kunnen ze verderop niet aanspoelen, ruimte zat.’

Zorg ervoor dat dit niet jouw Nederland wordt.

Ga, niet mee in de paniekzaaierij. Laat, je stem horen. Hou, je aan de feiten. Kom op, voor je medemens. Hou, je hart en de grens open.

 

Angst mag en is onvermijdbaar, maar laat de angst niet aan de macht komen.

Loading

De kunst van het schrijven

Tijdens de enorm gezellige en, niet onbelangrijk, informatieve schrijfcursus van Marja West afgelopen weekend in het Drentse plaatsje Spijkerboor, kwam uiteraard het schrijversvak volop ter sprake. Uiteraard werden er nog veel meer interessante onderwerpen besproken, maar what happens in Spijkerboor, stays in Spijkerboor. Of komen gewoon aan bod in een volgend blog.

Aan de eettafel, genietend van een van de culinaire hoogstandjes van Marja’s man Gé, werd het onderwerp hulpmiddelen aangekaart. De een gebruikt een elektrisch hulpmiddel, de ander doet het nog ouderwets met de linker- of rechterhand.
De ene schrijver zweert nog bij de ouderwetse typemachine, de ander kan echt niet meer zonder een laptop. De ene schrijver heeft het behang bedekt met gele Post-its, de ander heeft een ingewikkeld digitaal karakterdossier en bewaart zijn of haar werk op de harde schijf en een back-up in de cloud. Menig schrijver kan wel vertellen over die ene keer dat de computer crashte en de helft van het bijna uit te geven verhaal onherstelbaar beschadigd bleek te zijn.
Als bedenker van verhaaltjes of gedichtjes is het wel zo handig om tijdens momenten van inspiratie, die altijd komen aanwaaien op de meest ongelegen tijdstippen, zo snel mogelijk je gedachten op te kunnen schrijven. Al ging het maar om een paar steekwoorden, zodat je op een geschikter ogenblik kan proberen te achterhalen wat voor briljants je ook alweer bedacht had. Het is soms net als met dromen; sommigen worden wakker en kunnen de hele droom herbeleven, de meesten zijn compleet vergeten wat de droom ook alweer was. Op zich ook lastig, iets proberen te herinneren wat eigenlijk nooit heeft plaatsgevonden. Het onbehagelijke gevoel dat de droom je geeft, blijft vaak wel hangen. Zo lijkt het ook te gaan met vlagen van inspiratie: je creëert iets wat nooit heeft plaatsgevonden, probeer het je dan maar te herinneren als het jou uitkomt.
Eigenlijk zou ik gewoon een toiletpot als bureaustoel moeten gebruiken, de meest geweldige ideeën komen nu eenmaal als je op de wc zit, maar dat terzijde.
Om de ongeplande momenten van inspiratie een loer te draaien, is het dus handig om een schriftje bij je te hebben om je ongeordende gedachtes op een rijtje te zetten. Maar ja, het land doortrekken met je knapzak gevuld met schriften is niet altijd even handig. Het zou wel een stuk eenvoudiger zijn om de schrijvers te herkennen in de massa als ze er allemaal als Douwe Dabbert uitzagen.
Een smartphone vind ik persoonlijk een handig apparaatje voor het opslaan van je gedachtewolkjes, en veel makkelijker op te bergen in je binnenzak dan een bijvoorbeeld een multomap. Op de meeste mobieltjes is wel een tekstverwerker te vinden, al zijn er hier en daar nog een paar uitzonderingen te vinden die alleen maar kunnen bellen met hun mobiel, zó 2015.
De komende generaties schrijvers zullen waarschijnlijk nog meer terugvallen op de elektronische hulpmiddelen. Het met de pen iets opschrijven op papier is sterk aan het teruglopen. Goed voor het milieu natuurlijk, maar of dit nu ook echt een verbetering van de algemene ontwikkeling en gezondheid is, waag ik te betwijfelen. De wachtkamer bij de fysiotherapeut is al tot de nok toe gevuld met aankomende schrijvers en dichters om hun smartphone-ellebogen, WhatsApp-vingers en RSI door overmatig tabletgebruik te laten behandelen.
De kwaliteit van het handschrift gaat zienderogen achteruit. Nog een paar jaar en we weten alleen nog uit de geschiedenisboeken dat er in onze tijd met de hand werd geschreven, of dat we last hadden van een sms-duim was, zó 2006. Zouden zelfs de monniken de kunst van kalligrafie verleerd zijn? Hoelang zal het nog duren voordat de moderne geloofsboeken eruit zien als een WhatsApp-gesprek?
Bijkomend voordeel is wel dat het doktershandschrift hierdoor ook langzaam uitsterft, net als het spijkerschrift, hanenpoten en andere onleesbare hiërogliefen verdwenen.
Een taal ontwikkelt zich. Net als hoe we deze taal overbrengen. De Egyptenaren liepen nog rond met stenen tabletten, stalen pin en klopper en je moest heel veel geduld hebben voor je een reactie terug had van je geliefde: Amarna, anno 1330 BC: *Tik? Tik, tik* ‘Hou je nog van me? Groetjes, Anchesen. Thebe, anno 1323 BC. *Tik! Tik..tok* ‘Jaha! Groetjes, Toetan..aarrrgh. Het is nog maar van kortgeleden, dat een kidnapper pas kon communiceren met de ongeruste familieleden van het slachtoffer nadat hij zijn krant had ontvangen, de uitgeknipte krantenkoppen op een A4-tje kon plakken en een paar dagen moest wachten voordat de post was bezorgd. Tegenwoordig kan iedereen een bedreiging binnen enkele tellen hebben overgebracht. Grenzen vervagen.
Toch is alle vooruitgang op taalgebied niet altijd ten goede.

 

‘Me’ is hier een goed voorbeeld van. Slecht gebruik van het woord, populair onder de jeugd en nu zodanig ingeburgerd, dat we het dan maar als geaccepteerd taalgebruik moeten zien. Onze oerouders zouden zeker en vast ook rillingen over hun rug krijgen als zij ons hoorden spreken of onze verhaaltjes zouden lezen, maar er zijn grenzen.

Loading

Lach niet, gedraag je naar je ziekte

Die grimassen die lachen worden genoemd, zijn niets anders dan een plotseling gevoel van triomf veroorzaakt door de onverwachte ontdekking van de één of andere voortreffelijkheid in onszelf tegenover de zwakheid van anderen, of tegenover die van onszelf uit een periode die achter ons ligt. Zo omschreef Thomas Hobbes het in Human Nature (1650)

Ondanks de soms grote culturele verschillen, heeft de mens ook een gewoonte die duidelijk universeel is: lachen. Hoewel de reden om te lachen per persoon verschilt, is de manier van lachen vaak hetzelfde. Een nog onontdekte volksstam in het Braziliaanse regenwoud, lacht precies hetzelfde als jij en ik. Iedereen weet hoe het is om te lachen als een ‘boer met kiespijn’ of om uit te barsten in een oncontroleerbare ‘slappe lach’. Hi-hi-hi, ha-ha-ha en ho-ho-ho is in elke taal te begrijpen.

Waar precies om gelachen wordt, verschild wel per land, streek of dorp. Een Belgenmop zal minder snel grappig zijn in Noorwegen, en Britse humor is toch echt een aparte soort humor. Een cabaretier zal in Groningen de zaal plat kunnen krijgen, terwijl in Leiden de zaal stil zal blijven. Terwijl in de dierenwereld ‘je tanden laten zien’ misschien als een vorm van agressie of angst wordt gezien, is het bij de mens juist een vorm van blijdschap. Wat natuurlijk erg verwarrend kan werken als je blij bent een roofdier te zien. Om een conflict te voorkomen, of niet te laten escaleren, glimlach ik vaak zenuwachtig. Ogenschijnlijk zonder er over na te denken, een automatische reactie. Een soort van ontwapening van een ongemakkelijke situatie.

Anderen brengen een slechte boodschap met een lach, om de pijn te verzachten: ‘Je bent ontslagen, maar gelukkig ben ik het niet’. Of proberen hun eigen mening te verhullen door een cynisch lachje achter de boodschap te plaatsen, waarmee ze eigenlijk zeggen dat ze de ontvanger van de boodschap een eikel vinden, zonder het daadwerkelijk in hun gezicht te zeggen. Die ene collega die je al jaren een sukkel vindt, kun je op die manier dagelijks een hak zetten, in de hoop dat de ander het niet doorheeft (wat het juist leuker maakt).

Geen leuker vermaak, dan leedvermaak. Iemand onderuit zien gaan, levert bij de meesten ook een reactie van de lachspieren op. We proberen niet te lachen omdat het niet netjes is, maar we lijken er soms geen controle over te hebben. Funniest Home Videos, of het veel leukere What Went Down, zit bomvol lachwekkende bloopers. Ongegeneerd lachen om de knulligheid en pijn van iemand anders, omdat jij het niet zelf bent en het jou natuurlijk nooit zou gebeuren.

Probeer je lach ook maar eens in te houden als er 20 Nieuw-Zeelanders vlak voor je een welkomstgroet opvoeren. Omdat je weet dat lachen niet respectvol is, staat de lachspier al strak. Niet dat je ze wilt uitlachen, maar puur omdat je jezelf geen houding weet te geven, gaan de mondhoeken vanzelf al omhoog.

Ook zijn er andere momenten dat lachen niet gepast is. Een begrafenis is overwegend een gebeurtenis waar weinig gelachen wordt, afhankelijk hoe de relatie met de ter aarde- of ovenbestelde was. Misschien dat er vanbinnen veel gelachen wordt, of vreugdedansjes worden gemaakt, in de regel kent de ernstige aangelegenheid een soepelere afhandeling als tijdens de dienst zo weinig mogelijk gelachen wordt. Tijdens de koffie-en-cake ronde is er vaak wel ruimte voor een voorzichtige glimlach, om de opgekropte spanning te ontluchten met een weemoedige lach. Dan is er tijd om het afgesloten leven te vieren, omdat wij denken hij/zij dat zo gewild zou hebben. Huilen kan altijd nog, een andere typisch dierlijke gewoonte.

Ook is er niets fijner om eens heerlijk hysterisch te lachen, niet op een begrafenis bedoel ik, maar opzichzelfstaand. Jezelf laten gaan, schuddebuiken van het lachen. Zo hard lachen dat je met de benen gekruist, leunend tegen de muur, krom staat van het lachen. De tranen over je wangen laten rollen, schateren van het lachen. Om niets, gewoon om iets onbenulligs. Het lucht zo op, juist als het op een onverwacht moment komt. Ik loop ook regelmatig te giechelen als ik weer eens een briljant binnenpretje heb, die dan vaak weer te ‘nerderig’ voor woorden is om te delen. Ik kan dan ook erg moeilijk iets voor mezelf houden, ik lig van binnen al in een deuk.

Tijdens momenten van ziekte, is het toch fijn om de mondhoeken af en toe naar de wenkbrauwen te laten wijzen. Hoe moeilijk het soms ook is. Een keertje lachen betekent niet dat je niet meer depressief bent, maar als je depressief bent betekent het niet dat je niet meer mag lachen. Om de een of andere reden is het voor de buitenwereld soms moeilijk te bevatten dat de twee samengaan; óf je bent depressief, of je lacht. ‘Gedraag je naar je ziekte’ is het gevoel dat anderen je dan geven. Een schuldgevoel dat opgelegd wordt als je per ongeluk een goed momentje in een rottijd hebt.

‘Je moet wel blijven lachen,’ is ook wat je regelmatig krijgt te horen als je in een depressie zit. Mijn antwoord is vaak: ‘Man, het is hilarisch. Ik lig in een deuk.’

Een beetje gênant is het natuurlijk wel als je de enige bent die ergens om lacht. Of als je om alles lijkt te lachen, terwijl de situatie er niet om vraagt. Of zoveel lacht, dat je als minister-president niet echt serieus meer wordt genomen. Geniet, maar lach met mate.

Loading

Tot kalmte behaard

De wind waait door mijn haren…oh, wacht.
Mijn golvende manen…ook niet, eh.
Getooid met een volle bos…potverdorie.
Uit frustratie trek ik de ha…te laat.

Wegens een chronische allergie voor geld uitgeven, een geweldige haardos (laten we eerlijk zijn) en goede genen, kan ik het mij veroorloven de tocht naar de kapper zo lang mogelijk uit te stellen. Bij sommige mannen van mijn leeftijd is er sprake van een depressieve haarlijn, enorme fjorden, of broos haar (‘Je bent niets! Te lui om te groeien! Zwak ben je!’ het haar viel uit van ellende). Gelukkig ben ik eigenaar van een goed gevulde hoofdhuid en heeft (nog) geen enkele zone het signaal tot terugtrekken geblazen. Niet dat dit erg zou zijn of iets is om je voor te schamen, sommige van mijn beste vrienden zijn kaal. Maar ik ben erg blij dat ik me af en toe kan storen aan het haar dat voor mijn ogen hangt of het jaren ’80 matje dat in mijn nek ligt. Het lijkt erop dat alle gezonde haarzakjes unaniem besloten hebben plaats te nemen op mijn hoofd en de rest van het lichaam als no-go zone te beschouwen. Handig als wielrenner, nauwelijks sexy te noemen als je op het strand in je Speedo rondloopt. Mijn borstkastoupet ligt al klaar voor aanstaande zomer.

Als het genetisch bepaald is, kan ik mij verheugen op een warm hoofd tot ver in mijn pensioen; mijn vader heeft namelijk nog steeds hetzelfde jaren ’60 kapsel, inclusief rock-‘n-roll krul, als toen dit werd uitgevonden, een stukje grijzer, dat dan weer wel. Doordat de kapper in ons dorp er ook al sinds de jaren ’60 zit, staat er voor elke vaste klant een bloem- en vetpot klaar in de vensterbank.

Het is niet dat ik een hekel heb aan de kapper, het zal vast een hele aardige man zijn, maar met de prijzen van tegenwoordig bij de professionele landschapsarchitect, vind ik wel dat de man iets te tuinieren moet hebben. Om voor bijna 30 euro alleen maar een stukje te laten bijknippen, wat praktisch gezien onmogelijk is, gaat er bij mij niet in.

Mijn menseigen kweeksel laat zich ’s morgens moeiteloos en gewillig bewerken, zonder enig verstevigings- of verdelgingsproduct. Na het ontwaken ontdoe ik mij van mijn haarnetje en boetseer de bovenkant van mijn borstbeeld in de spiegel. Een handvol waterdruppels en een borstel is voldoende om de eerste windvlagen tussen huis en kantoor te trotseren. De rest van de dag zit ik met mijn handen in het haar.
De hoogblonde coup die ik teelde als kind, is ondertussen uitgegroeid tot een donkere zode waar de zorgen amper vanaf te zien zijn. De erfelijke rock-‘n-roll krul ziet er soms meer uit als een There’s Something About Mary sliert. Het hoogblond is ondertussen zo ongeveer wel uit de wortels gegroeid, nog niet uit het bijpassende gedrag. Een donkere haardos is wat overblijft, ondanks gemene aantijgingen van mijn zoon dat de eerste grijze haren al te zien zijn. Niet dat het erg is, sommige van mijn beste vage kennissen hebben grijs haar. Overigens zou ik er serieus niet mee zitten als de donkere kleur verdrongen wordt door de kleur van wijsheid en leiderschap. Een zilverrug heeft meer aanzien en wordt van nature wat serieuzer genomen, alle beetjes helpen. Ik ben op zich niet vies van een coup soleil, maar ik weiger mijn haar te kleuren omdat de reclamewereld dat graag wil.
Als man een coup soleil vragen bij een kapper, levert trouwens ook genoeg stof tot gesprek op, tenzij je bij de Kinki kapper bent natuurlijk. Voor de grap heb ik ook eens tijdelijk een permanentje gehad.
Het moment van ontbossing hangt meestal af van het niveau van irritatie. Omdat ik begin met coup Net-Geen-Gabber, duurt het heel lang voordat mijn haar me tot wanhoop brengt.
>De eerste paar dagen na de ingreep denk ik: ‘jeetje, standje 2 van de tondeuse was misschien toch geen goed idee. Ik heb nu meer haar in mijn wenkbrauwen dan op mijn hoofd.’ De weken daarna verandert dat in noodgedwongen acceptatie, in ‘Goh, zo gek zit het eigenlijk niet’, in ‘Ik mag er best zijn’ tot ‘OMG, haal het er af, ik lijk wel een zwerver!’
Toch denk ik er minstens een paar keer per jaar aan om mijn haar te laten groeien. Vaak ontpopt deze gedachte zich in de tussenfase, niet te kort en nog niet over de oren. Als je dan toch af en toe in een kilt rondloopt, is een woeste haardos wel passend natuurlijk. Zodra de oren echter achter een harig gordijn verdwijnen, en zeker in de zomer, denk ik daar weer heel anders over. De van moeders kant genetisch bepaalde, golvende krullen kriebelen dan in de nek, zitten in de weg, plakken door de zomerhitte, willen nooit in model blijven. Drama.
Mensen met lange haren, het is mooi om naar te kijken maar ik krijg er moordneigingen van.

Na een half jaar en met genoeg haar om Raponsje jaloers te maken, neem ik plaats op de in hoogte verstelbare kapperszetel, ik laat me omhoog krikken en laat het grommende werktuig grote gaten in mijn krullen happen. De kapper vraagt zich af hoeveel toupetten en pruiken hij kan vlechten. De dames onder de föhn knikken naar elkaar als ze mij zien zitten. ‘Daar heb je die man die elk half jaar de toupet van onze mannen afscheert.’ Opgelucht en ontdaan van de moordneigingen verlaat ik het pand, de vloer bezaait met hoofdresten.

Voorlezen

Nu nog staat mij vaag bij dat ik als kind voor het slapen gaan wel eens werd voorgelezen. Bijvoorbeeld sprookjes uit de typisch jaren ’70 verzamelboeken van Lekturama met alle klassieke kinderverhalen: Klein Duimpje, De Gelaarsde Kat, Het Meisje Met De Zwavelstokjes, Assepoester, Sneeuwwitje, allemaal kwamen ze aan bod. Fantastische werelden waar ik als kind in kon verdwalen en wat elk kind eigenlijk nodig heeft. Een stimulans voor de hersenen en de geboorte van mijn interesse in verhalen. Ook de prachtige illustraties in de boeken vond ik prachtig. Al snel bleek dat ik een fantasierijk kind was, compleet met imaginaire vriendjes, ik weet zeker dat het voorlezen hier extra aan heeft bijgedragen.
Als de verhalen niet werden voorgelezen zat ik ze zelf te lezen, of eigenlijk meer de plaatjes te kijken natuurlijk. Ik vond ze geweldig. Het was midden jaren ’70, je wist ook niet beter. We hadden alleen Nederland 1 via de handmatig verstelbare antenne op de zwart-wit tv en Hilversum 3 bestond nog niet, dus wat kon je anders doen als je op een regenachtige dag niet kon stoepranden in de lege straat? Het was dat of met je Lego spelen.
Toen ik eenmaal op 19-jarige leeftijd het ouderlijk huis verliet, zijn de sprookjesboeken en de Lego dan ook met mij meeverhuisd, aangezien er geen kinderen achterbleven die voorgelezen konden worden en omdat de boeken voor mij een mooie herinnering waren. 20 kilo aan boeken sleurde ik mee naar mijn eigen 16m², een verbouwde schuur waarin de woonkamer, slaapkamer en keuken een en dezelfde kamer was. Sindsdien ben ik nogal wat verhuisd en bij elke verhuizing gingen de boeken weer een verhuisdoos in om in de nieuwe woning een plekje in een kast te krijgen of verstopt te worden op zolder. Ik kreeg het maar niet over mijn hart om de boeken weg te gooien (sorry voor het vloeken), of naar de kringloop te brengen.
Niet ontzettend lang nadat ik de wijde wereld in was gegaan met mijn knapzak (met 20 kilo aan sprookjesboeken en 30 kilo Lego), werd ik vader. De uitgelezen kans om zelf herinneringen te creëren, zou je denken. Helaas pakte dat net even anders uit. Wegens een vroege scheiding werden onze werelden op zijn kop gezet en ik werd meer een zaterdag- of zondagvader. Ik raakte in een depressie en het knulletje had het er erg moeilijk mee om van huis te slapen. De schaarse momenten dat er overnacht werd, hadden we het er allebei erg moeilijk mee, van voorlezen is het nooit gekomen,
Als je echt wilt kan alles natuurlijk, zeg ik nu kort door de bocht. Ik moet dan ook eerlijk bekennen dat er toen ook een stukje schaamte bij kwam kijken. Ik schaamde me ervoor om voor te lezen, een onderbuikgevoel waar ik me op dat moment niet overheen kon zetten. Achteraf bekeken had het meer met de ontstane situatie te maken (gescheiden van je kind leven, te horen krijgen dat hij liever niet bij mij is, etc.) dan echt met het voorlezen.
Als klein kind las ik mijn broertje ook voor

Bij toeval, als dat bestaat natuurlijk, ving ik onlangs een gesprek op met een soortgelijke strekking. Uit schaamte voor eigen problemen, of door je eigen problemen boven het kind te stellen, wordt het voorlezen overgeslagen of zelfs helemaal niet gedaan doordat mensen zelf moeite hebben met lezen, niet geïnteresseerd zijn in het lezen, dyslexie, culturele verschillen of problemen binnen het gezin. Het is niet alleen een kwestie van willen, soms is een dieperliggend probleem de oorzaak.

De een heeft misschien wat meer gevoel bij het voorlezen en vindt het leuk en belangrijk om voor te lezen, een ander ziet het meer als een verplichting of tijdverspilling.
Het is niet dat het een noodzaak is, maar ik denk zeker dat je een kind een voorsprong geeft door het voor te lezen. Het prikkelt de fantasie, stimuleert het plezier in lezen en helpt met het uiten van gevoelens.
Een goed voorbeeld van iemand die het leuk vindt om voor te lezen, is mijn schoonvader.
Onuitputtelijke energie steekt hij in het voorlezen van de meest fabelachtige sprookjes en kinderverhaaltjes. Elk karakter heeft zijn of haar eigen stem, met hoge en lage uithalen die moeiteloos worden afgewisseld. Het nichtje en neefje rennen al naar bed als ze weer eens logeren zijn en opa de leesboekjes tevoorschijn haalt. Schatergelach klinkt vanuit de slaapkamer als hij dezelfde rare stemmetjes voor de zoveelste keer opvoert. ´Nog een keer´ of ´Nee joh, dat kan toch helemaal niet´ klinkt het meerdere malen als het verhaaltje voor de derde keer die avond wordt voorgelezen.
Of een verhaal nu voor de eerste keer wordt voorgelezen of voor de vijftigste keer, het maakt de kinderen niets uit. Of je nu een half uur de tijd neemt of elke avond maar een paar minuten, ik weet zeker dat ze er jaren later met veel plezier en warme gevoelens op zullen terugkijken, net zoals hun ouders dat doen.
Vanwege het plezier in het voorlezen, deed hij onlangs mee aan de Voorleesaudities tijdens de Nationale Voorleesdagen. Kinderen uit alle windstreken zaten aandachtig in een kring te luisteren hoe hij voorlas, begeleidt met de hoge en lage stemmetjes en theatrale handgebaren. Ze beleefden het verhaal alsof ze er zelf onderdeel van waren en deelden hun eigen herinneringen met hem als ze zich herkenden in het verhaal. Het is voor mij dan ook niet verwonderend dat hij werd uitgeroepen tot beste voorlezer. Volkomen terecht. Ik mag hopen dat ik later als ik (groot)oud(er) ben net zoveel plezier mag beleven in het voorlezen.

Eindeloos lijden

Een onderwerp dat de afgelopen week op de een of andere manier vaak in mijn omgeving is aangekaart, en ook op televisie veelvuldig voorbijkwam, is euthanasie.

Vorige week nog zat ik zoals gebruikelijk naar De Wereld Draait Doorrrrr te kijken. Ondanks dat ik tijdens de onderwerpen vaak overschakel naar een andere zender, omdat het format wat mij betreft enigszins is uitgewerkt en ik regelmatig jeuk krijg bij de manier van en type vraagstelling, kijk ik toch bijna dagelijks naar het programma, je zal maar net die ene zeldzaam goede uitzending missen. Helaas resulteren de oppervlakkige diepte-interviews van Matthijs van Nieuwkerk vaak in een nietszeggende uitzending, de gasten krijgen vaak niet eens de kans om te reageren op de vragen waarvan er tien per seconde worden afgevuurd, als de vraag al wordt afgemaakt. De gasten aan tafel alsmede de tafeldame of heer zijn vaak dezelfde personen, hoe vaak is Peter R. de Vries niet in het programma geweest zodra er ook maar iets schimmigs in het nieuws was, en hoe vaak is Typhoon wel niet geknuffeld door Matthijs.

Tijdens een van de dagelijkse schakelmomenten viel ik toevallig in een poging tot interview over euthanasie, waarbij twee gasten van een zogenaamde ‘Levenseindekliniek’ aanwezig waren. Persoonlijk had ik hier nog nooit van gehoord, op zich niet vreemd omdat deze kliniek pas vier jaar bestaat en ik gelukkig nog nooit met deze keuze te maken heb gehad. In mijn directe omgeving zijn er de laatste jaren weliswaar wat schrijnende gevallen geweest die uiteindelijk resulteerde in het vroegtijdig beëindigen van het leven, omdat de kwaliteit van het leven van dusdanige aard was, dat volhouden onmogelijk was geworden. Met name het ontbreken van zicht op enige verbetering of (gedeeltelijk) herstel is hierbij vaak van doorslaggevende factor geweest. Of dit dan uiteindelijk reden genoeg is en hoe wel overwogen deze beslissing is, is per persoon verschillend. Een beslissing die niet af zal hangen van een slechte week of maand maar van duurzaam ondraagbaar lijden, zo lijkt mij. Tevens een besluit dat je waarschijnlijk zal voorleggen aan je naasten als het ooit zover mocht komen en waar je als buitenstaander maar moeilijk inzicht in krijgt.

Een beslissing die moeilijk binnen op maat gemaakte kadertjes past omdat lijden zo persoonlijk is, maar ook een gemeengoed waar iedereen mee te maken zal krijgen en een mening over zal hebben. We hebben al collectief moeite met mensen die onzichtbaar lijden, bijvoorbeeld aan ziektes als depressie, chronische pijn of dementie waarvan van buitenaf vaak weinig te zien is, behalve dat iemand wel eens chagrijnig kijkt. ‘Iedereen vergeet weleens wat of is weleens eenzaam, dus waarom er een einde aan maken’, luidt het vaak, dus hoe krijg je in hemelsnaam euthanasie bespreekbaar?
Los nog van de religieuze discussie of euthanasie onder zelfdoding of zelfmoord valt en dus eigenlijk niet verantwoord is in de alziende ogen van de verschillende Scheppers. Of diezelfde ogen dan ook onmetelijk lijden bedacht hebben ter lering ende doorzettingsvermogen te creëren is niet zeker.

In het interview werd een documentaire besproken die na het weekend uitgezonden zou worden. Ik heb deze niet gezien, gewoon omdat ik het eigenlijk weer vergeten was, mijn gedachten waren dat weekend voornamelijk bij het vieren van een verjaardag. Het interview was een voorbeschouwing op hetgeen getoond ging worden en hoe dit tot stand is gekomen. Om een indruk te krijgen waar de documentaire over zou gaan, werd er een minutenlang fragment getoond. In het fragment was de arts van de levenseindekliniek te zien, die als gast aan de tafel in de studio zat. In een huiselijke sfeer zat een mevrouw op de bank, met naast haar ogenschijnlijk haar man en in een stoel tegenover haar zat een vriendin. Zonder dat ik echt besefte waar ik naar zat te kijken, bleek dat de arts deze mevrouw bijstond in de laatste momenten van haar leven, letterlijk. Sterker nog, alle kijkers mochten dit moment delen. In aanwezigheid van wat ik vermoed haar dierbaren waren, werd mevrouw begeleid naar het einde van haar lijdzaam bestaan. Met de handen in die van haar man werd haar, aangemoedigd door de aanwezigen dat dit de juiste stap was en om haar schijnbaar nogmaals uit te leggen wat er ging gebeuren, een middel toegediend dat binnen enkele tientallen seconden zijn werking had. Vreedzaam, en toch met enige verwarring viel ze weg en liet ze haar hoofd hangen, alsof ze in diepe slaap viel, haar man en vriendin in tranen achterlatend. Met een beklemmend gevoel realiseerde ik waar ik naar zat te kijken. Enigszins geschokt staarde ik naar het beeldscherm. Verbaasd over dat dit zo direct op tv getoond werd, op dit tijdstip, etc.

Dat euthanasie de tongen losmaakt en dat er een maatschappelijke discussie is over het interpreteren en naleven van de grensopzoekende regelgeving is wel duidelijk. Nadat het fragment was uitgezonden, werden de sociale draadjes gevuld. Zodanig dat de redactie van De Wereld Draait Door het nodig vond om de dag na de uitzending van de documentaire een vervolggesprek te houden. Aan tafel zat nu ook iemand die een hoogleraar bleek te zijn, die onder andere een reactie online had geplaatst waarbij hij de artsen van moord beticht, gebaseerd op het fragment dat getoond werd in DWDD.

Een grove beschuldiging, gebaseerd op een fragment van een paar minuten waarin natuurlijk niet het hele verhaal te zien was van hoe men tot dit punt in haar leven was gekomen. Nu is Twitter de grondlegger van de asociale media, en zulke uitingen zijn de dagelijkse gang van zaken. Ook al is het maar om de aandacht naar jezelf toe te trekken middels shock-and-awe.

Op de vraag aan tafel of het nu wel nodig was deze (ongefundeerde) beschuldiging via het grofgebekte vogeltje de wereld in te helpen, antwoordde de professor ontwijkend en ging zelfs schamper lachend en schouderophalend zijn betoog aan. Ook nadat de artsen, die tegenover hem aan tafel zaten en die hij publiekelijk beschuldigd had van moord, zich hebben verdedigd, is de hooggeleerde niet van mening veranderd. Of hij van mening wilde veranderen, betwijfel ik. Zijn beschuldiging nam hij niet terug en door het misselijkmakend lachje was te zien dat meneer een misplaatst platform heeft gekregen dat niet getuigd van goede smaak, met uiteraard nog wat reclame voor zijn aanstaande betoog in de aankomende editie van de Volkskrant.

De maatschappelijke discussie is er een die gevoerd zal moeten worden. Blijkbaar heeft iedereen er een mening over hoeveel een ander mens dient te lijden voordat hij/zij zelf mag beslissen dat het genoeg is geweest.
Dat hier regels voor moeten komen zal helpen het sociaal acceptabel te maken en dat zo’n instelling als de Levenseindekliniek gecontroleerd moet worden lijkt mij wenselijk, zoals ook andere instellingen zich moeten verantwoorden. Wat er gaande is in deze kliniek en met anderen die hiermee te maken hebben, weet ik niet omdat ik geen expert ben. Er zullen zeker zaken gebeuren die de maatschappelijke wenkbrauwen doen rijzen, maar ik zit niet in die situatie en als het ooit zover komt, zou ik ook niet willen dat een ander voor mij bepaalt wat acceptabel lijden voor mij is.

Mensen die zelf aangeven dat het genoeg is, die er zelf voor hebben gekozen om het leven af te sluiten wanneer nodeloos lijden het vooruitzicht is, worden soms van het kastje naar de muur gestuurd. De huisarts durft de verantwoording niet te nemen, de begeleider vindt dat het lijden wel meevalt, familieleden die het niet vinden kunnen omdat ze het praktisch zelfmoord vinden. In plaats van iemand anders van moord te betichten, veroordeel je op deze wijze iemand tot levenslang.

Het verbaast mij alleen dat iedereen plotseling een expert blijkt te zijn, gebaseerd op filmfragmentjes, zonder er voor geleerd te hebben, zonder betrokken te zijn geweest bij de personen, zonder de mensen ook maar te kennen.
Dat zelfs experts het nodig vinden om ongefundeerd hun mening te moeten geven en dat alleen maar kunnen door grove aantijgingen te uiten, zonder dit blijkbaar zelf serieus te nemen, alleen om een reactie te provoceren. Het zou zomaar kunnen dat dhr. Lamme gelijk heeft in een aantal punten en dat er ruimte voor verbetering is en dat hij dit bespreekbaar wil maken in de maatschappij. Schijnbaar is deze maatschappij alleen nog maar te prikkelen met dit soort uitlatingen.

Wie denk ik wel niet dat ik ben

14 februari.
Weer een jaar voorbij. Elk jaar lijkt het steeds sneller te gaan. De dag waarop mijn leven veranderde, waarin ik op slag een completer mens werd. Een liefdevolle dag, al scheelde het niet veel met nog 6 minuten te gaan voor de dag voorbij zou zijn. Valentijnsdag, drie weken later dan voorspeld, het moest zo zijn, toen al een eigen wil, ‘Ik wil niet. Je moet’. 14 februari 1997, een nieuwe generatie nestelt zich met veel kabaal in mijn armen, de afdruk van de zuignap nog op z’n hoofd. 19, negentien!, jaar. Man, wat voel ik me oud. Vorig jaar was-ie nog 17, volgend jaar 20, pfffff.
Kijkend naar het heden en de toekomst, kijk ik ook graag terug naar het verleden. Geschiedenis was altijd al één van mijn favoriete vakken. Opgroeiend in het dorpje Valkenburg in Zuid-Holland, boven op de resten van Romeinse nederzettingen, lag de geschiedenis op grafdiepte. Verhalen uit de Tweede Wereldoorlog lagen iets hoger in het maaiveld en waren soms letterlijk tastbaar. Ik zou altijd nog graag archeoloog willen worden.
Met de komst van een eigen kind, en een niet zo’n sterke band met familie, raakte ik ook geïnteresseerd in de geschiedenis van mijn eigen achternaam. Programma’s als ‘Who Do You Think You Are’ van de BBC en ‘Verborgen Verleden’ van de NTR kijk ik nog steeds met veel plezier, ook al interesseren de mensen die in het programma mij misschien minder, het verhaal achter de mens en de, soms schokkende, ontdekkingen die gedaan worden zijn soms ontroerend. Ook mijn afwijking om alles in rijtjes, feitjes en grafiekjes te hebben, zorgde ervoor dat ik het pad naar de oorsprong ondernam, om de generaties met en na mij te onderwijzen. Een zoektocht naar een mogelijke connectie met…ja, met wie eigenlijk?
‘Wie denk ik wel niet dat ik ben, waar kom ik vandaan, zit dat blonde haar in de genen, zit de drang naar schrijven in de familie, is die persoon die ik gisteren tegenkwam familie van me.’ Vragen die allemaal voorbij komen als je eenmaal figuurlijk gaat graven.
Annie McLex
Terwijl het lijdend onderwerp in ‘Verborgen Verleden’ wordt aangemoedigd emotioneel te reageren op de snel op elkaar volgende historische feitjes, ‘sommige mensen vinden zo’n ontdekking moeilijk, het geeft niet als je de tranen niet kunt tegenhouden,’ fluistert de regisseur de bekende Nederlander in de oor, was mijn zoektocht er een van uren en uren documenten doorzoeken. Lang leve internet. Tegenwoordig (zegt hij met de rollator in de hand en een krakende stem) is er heel veel te vinden in de digitale archieven, je moet wel een beetje geluk hebben natuurlijk. Ook een connectie met adel helpt je al snel naar het jaar 1300. Een claim op Huize Oranje heb ik niet kunnen maken, mijn prins op het witte perkament heb ik nog niet gevonden. Een onbevestigde connectie met Schotland wel, maar dat wil ik waarschijnlijk meer dan de geschiedenis me toelaat. Toch blijf ik Clan Ross trouw.
Honderden namen zijn in mijn lijstje terecht gekomen. Tientallen digitale stambomen en archieven heb ik doorzocht. Mijn speurtocht nam me naar de geboorte, huwelijk, kinderen of overlijden van mensen die ik nooit heb gekend, die oorlogen doorstonden, ziektes overleefden, geboren werden in gezinnen van 12 kinderen waarvan er 10 binnen voor het vijfde levensjaar stierven door ziekte of armoede. Een stamboom met landbouwers, molenbouwers, huizenbouwers, arbeiders en handwerkers. Tientallen Pieters, Piet van Piet en daar weer een Piet van.
Kijkend naar de feitjes en grafiekjes is het soms schokkend om te zien hoe willekeurig het lijkt dat ik hier zit, zonder verder in te gaan op een hogere hand. Hoe bijzonder het is dat het verbinden van twee mensen ergens in een gehucht aan de Nederlandse grens in 1620 ervoor heeft gezorgd dat honderden anderen de kans op liefde hebben gekregen.
Mijn reis bracht me letterlijk naar de oorsprong, een boerderij op een akker in de Achterhoek, doch niet meer hetzelfde gebouw. Ook hier liggen de resten op grafdiepte, zitten de afdrukken van geplette musketkogels nog in de gevel en de voetafdrukken van veldslagen onder de wortels van het maïs.
Bij het zoeken naar het verleden ontaarde ik ook een deel van mezelf. Hoeveel waarde hecht je aan familie, hoe belangrijk is familie voor jou, hoeveel geluk heb jij in je leven gehad dat je nu, op dit moment in de tijd en ruimte, deze column kan zitten lezen?
Het verleden blijkt helemaal niet zo verborgen te zijn, maar ligt met een beetje moeite zomaar voor het oprapen.

Bij Alex rechtdoor

Met een verhuizing in het vooruitzicht naar een dorp nog geen tien kilometer van mijn huidige woon- en werkadres heb ik, ondanks mijn research, misschien toch iets over het hoofd gezien. Alhoewel de afstand tussen de twee dorpen verwaarloosbaar te noemen is, hebben ze in het andere dorp ergens last van waar ze in het huidige dorp geen spoor van vertonen: carnaval. Nu is 11:11 uur een van mijn favoriete momenten van de dag, net als 12:34 uur of 22:22 uur, maar met carnaval heb ik dan weer niet zoveel.

Een heidens feest, of juist niet eigenlijk, dat tientallen jaren zonder enige moeite aan mij voorbij is gegaan. Die enkele keer dat ik in aanraking dreigde te komen met dit dronkemansfeest, was toen ik per ongeluk linksaf sloeg bij Hoevelaken (hilarisch: als je ‘googled’ op “linksaf ” is de derde suggestie “bij Hoevelaken”, hihihi) of toen kennissen vroegen of ik mee wilde gaan naar het plaatselijke buurthuis (really, have you met me?). Gelukkig zijn mijn Brabantse vrienden, allebei, ook niet echt van de carnaval dus daar kom ik ook goed weg. In het dorp waar ik nu woon wordt, naar mijn weten, niets gedaan aan carnaval. Die ene verdwaalde carnavalfanaat die het dorp rijk zal zijn, zit waarschijnlijk verkleed in de kast.

Nu ziet het er echter toch naar uit dat ik er niet aan zal ontkomen. Wordt carnaval doorgaans beneden de rivieren gevierd, iemand is blijkbaar vergeten door te geven aan de Noordwijkerhouters dat Brabant toch echt een stuk zuidelijker ligt. Ook al heeft Noordwijkerhout zijn eigen pracht en praal, komen jaarlijks tienduizenden toeristen van over de oceanen naar het dorp om naar de in bloei staande bollenvelden te kijken of de bloemcorso voorbij te zien rijden, toch voelen de inwoners zich geroepen deze typisch Brabantse aangelegenheid over de rivier te trekken. Er wordt hier dan ook serieus gecarnavald.

In mijn nachtmerries zie ik ‘onze’ straat al versierd met lampionnen, knipperende gevelversieringen, kartonnen figuren in de tuinen en andere onzinnige vrolijke uitingen. Onze wijk krijgt, natuurlijk, een heuse carnavalsnaam (ik pleit voor ‘Het Stelletje Idioten’) met een heus carnavalscomité. Alle buurtgenoten moeten uiteraard mee naar uitgaansgelegenheid ‘De Schelft’ om deel te nemen aan de Boerenbruiloft, waarschijnlijk zeg ik het niet goed, ik ben niet overal van de op de hoogte en dat wil ik eigenlijk maar zo houden.

Een kilometerslange stoet van hossende en verklede mensen trekt mijn woonkamer voorbij, terwijl ik met de gordijnen dicht keihard Pearl Jam draai om maar boven het gelal uit te komen. Hoempapa’s en hoemmama’s moedigen vanaf de stoep hun ´Babyfaaten´ aan, die verkleed gaan in de laatste carnavalsmode, uitgezocht in de plaatselijke carnavalswinkel (ja echt. Gloeiende, gloeiende). Blaaskapellen met jolige namen als ‘De Koetillers’ overschrijden de maximale geluidsnorm, waar geen geluidsscherm tegen bestand is. Normaal gesproken nuchtere burgers en buitenlui begroeten elkaar met een enthousiast ´Alaaf´, inclusief het handgebaar aan het hoofd, met kans op het uitsteken van een oog door de staat van beneveling. Buurvrouw Mien, die al jaren op zoek is naar de feestneus van haar vent, struint achter de stoet en kijkt in elk struikgewas of daar nog wat ruist. In de gang staat een paard op mijn kamerbreed tapijt onrustig te trappelen. Plaatselijke ‘Kaninefaaten’ carnavallen stevig door tot in de vroege morgen, Brabantse nachten duren lang.

Waarschijnlijk zal het er in de praktijk op neerkomen, dat ik binnen vijf jaar Prins Carnaval ben, zul je altijd zien natuurlijk. Niet dat daar veel moeite voor nodig zal zijn, na drie biertjes sta ik al vooraan in de polonaise. Sterker nog, dan bén ik de polonaise.

Ik had, denk ik, toch de kleine lettertjes moeten lezen toen we het huis kochten….

Leesweek

De afgelopen week stond in het teken van de verjaardag van Yfke. Zij was, zoals bekend is bij de oplettende lezer, afgelopen zaterdag jarig en bereikte een niet nader te noemen leeftijd, ik wil niet in de problemen komen natuurlijk. Een leeftijd die ik tien jaar geleden al bereikte, logisch aangezien ik bijna tien jaar ouder ben. ‘Ik weet het nog als de dag van gisteren toen ik zo oud werd,’ zei ik met een bibberige stem. Zodra je de 40 gepasseerd bent, ben je al bejaard natuurlijk; slecht horend (nog vaker Oost-Indisch doof), kreunen als je gaat zitten of opstaan, veel mopperen en een flinke midlifecrisis. Ik denk dat de mijne bestaat uit boeken lezen, schrijven en dromen achterna gaan (Nationale Reserve is mislukt helaas omdat het 40-jarige lichaam niet meewerkt, verhalen schrijven is een jeugdambitie die aangewakkerd is door de juiste mensen in mijn omgeving en die ik volledig omarm).

Om de nieuwe jaarring te ‘vieren’ hadden we wat vriendjes en vriendinnetjes uitgenodigd. Wij doen het nooit zo goed rond verjaardagen, vooral de aanloop naar ‘de dag’ levert de onnodige onzekerheden op. Het is altijd een beetje stressen achter de schermen, soms ook voor de schermen: wat nou als die toch komen, en die niet, moeten we dit niet halen, doe maar vijf zakken van dat, waarom komt die niet, zijn we niet aardig genoeg, doe toch maar zes zakken dan. De rest van de week leven we van chips en cola.

Twee leden van de Noorse Clan waren overgevlogen, en geland, en bleven bij ons overnachten: een Noors wervelstormpje van 4 jaar oud en haar moeder. Ontzettend gezellig, lekker druk en chaotisch. De Oudhollandsche spelavonden werden van stal gehaald (ik ben niet zo van de spelletjes). Gezellig met z´n allen uit eten in ons nieuwe dorpje en voor de liefhebbers een dagje Efteling, die ik even aan me voorbij liet gaan. Ik had een deadline voor een schrijfwedstrijd van de Bezige Bij in de agenda staan.

O2sAMDl4

Als verjaardagscadeautje had ik kaarten geregeld voor een optreden van Henry Rollins in Paradiso op 28 januari, het kan ook zijn dat ik die meer voor mezelf heb gekocht dan voor Yfke, maar dat zijn geruchten. Henry is één van mijn idolen, als ik die zou hebben. Ik kijk al uit naar zijn optreden (of na publicatie van deze column een keuze uit de volgende emoties: het was geweldig, fantastisch, super, best goed, redelijk, slecht…boooeee).

Zonder speciaal doel voor ogen te hebben op leesgebied heb ik dit jaar tot op het moment van typen al 3,5 boek gelezen. Ik heb zowaar genoeg te melden voor een leesweek, of zoals anderen het zeggen: wie ben jij en wat heb je met Alex gedaan?

Vuurproef – Carina van Leeuwen

Goed debuut, vond ik 3,5 ster waard (ook een recensie van geschreven)
Koud Spoor – Carina van Leeuwen

Pageturner, valt moeilijk weg te leggen en misschien niet zo verstandig om deze tijdens het ontbijt te lezen.

Paradijsvogels – Nathalie Pagie

Aardig boek, maar niet super. Vond het begin niet overtuigend, dat buiten beschouwing latend las het daarna lekker weg.

De weg van het water – Trudi Rijks

(bijna halverwege) Eerste indruk is geweldig.
trudi

Ik heb voor mezelf besloten, niemand anders die het voor me doet, dat de televisie wat vaker uit mag blijven en ik mijn hersenen wat meer mag laten kraken over ingewikkelde verhaallijnen, handig om je eigen stijl te leren ontdekken wat ik wel leuk vind en wat lekker leest. Ook heb ik alle herhalingen wel zo’n beetje twintig keer gekeken op tv, en wat ik niet gezien heb is de moeite niet waard. Een pauze van de inspiratieloze bewegende beelden is wel op z´n plek.

Ik moet toegeven dat het nogal verslavend werkt; ontbijten met een boek in de hand, lunchen ook, avondeten dan weer niet maar daarna moet er toch weer gelezen worden. Ik heb bijna geen zin meer om te werken, er moet gelezen worden. Weer die telefoon, ik ben aan het lezen!

Om mijn schrijfvaardigheden te verfijnen, heb ik mezelf ook nog opgegeven voor een schrijversweekendje in Drenthe. Marja West geeft voor een aantal deelnemers les in het schrijven van dialogen en ontwikkeling van personages. Erg spannend, confronterend maar kijk er wel naar uit. Het is zo ontzettend leuk om verhaaltjes te schrijven, dus hoop er nog beter in te worden.

Ik moet weer gaan, het boek roept. Heb woorden te lezen, alinea’s vol te maken, pagina’s om te slaan. Ja, ik kom al.

Goed bezig

Normaliter gaan de plaatselijke leugenaar en de andere schreeuwende reclamefolders bij ons gelijk de krantenopvanghoek in, een ja/nee-sticker zou toch makkelijker zijn zou je dan zeggen, maar ik wil ieder geval de keus hebben.
Gisteren was één van de zeldzame keren dat ik dan ook echt het vod openvouwde, een thrillerschrijver zou dan hebben geschreven: ‘met een onbestemd voorgevoel opende ik de krant en mijn blik viel gelijk op het artikel, vol afgrijzen…’ nou ja, zoiets dan.
Ik skimde de pagina’s en zonder echt te kijken sloeg ik de krant weer dicht en gooide het in de kartonnen doos die dient als opvangbak voor oud papier; naast een verzamelplaats voor lege glazen potten, een boodschappentas (niet van plastic natuurlijk) voor de lege flessen, een plaats voor gebruikte kartonnen verpakkingen, drie prullenbakken (één voor gebruikt plastic, één voor restafval, één voor gft-afval) en een composthoop voor tuinafval zijn wij verder niet milieubewust bezig.
Ik wilde eigenlijk alweer doorgaan met het lezen in Paradijsvogels toen mijn blik inderdaad gevangen werd door een krantenkop: “Complimentenmachine succes” (bron: Katwijks Nieuwsblad). Nieuwsgierig (ben je nieuws gierig als je nooit de krant leest?) las ik het artikel onder de kop.

Foto: www.goedbezig.eu

Blijkbaar heb ik de afgelopen twee jaar onder een of andere rots gelegen, want van een complimentenmachine had ik nog nooit gehoord.
Het gaat dus letterlijk om een apparaat dat op een aantal scholen te vinden is waarmee leerlingen onderling elkaar Goedbezig-buttons kunnen opspelden. Sommige buttons zijn zelfs ontworpen door een kunstenaar.
Sterker nog, in het artikel staat zelfs dat er al 35.000 complimenten zijn uitgedeeld en dat er dit jaar 50.000 complimenten mogen worden uitgedeeld.

Verbaasd gleed ik bijna van de bank.
Ik was wel bekend met de stickers op de lagere school met zo’n lachend gezichtje, waarbij je je best moest doen om een stickervel vol te krijgen met als beloning een aai over de bol van de juf of meester. Maar dit is dan weer motiveren 2.0.

Foto: www.nieuws.asnbank.nl

Een apparaat gevuld met buttons die je elkaar kunt opspelden om in plaats van alleen maar te kijken naar wat je niet kunt, je aan te moedigen bij wat je wel kunt.
Ik vind het geweldig, wat een leuk idee, met een randje Hollandsche kneuterigheid.
Zeker in de tijd waarin een Cito-toets alles bepalend lijkt voor een jong mens en de druk er al vroeg op staat is een beetje motivatie niet verkeerd als het even niet lukt.

Ik zie dan ook wel weer iemand voor me die met 5000 buttons rondloopt door het schoolgebouw, die het zijn/haar missie heeft gemaakt om zoveel mogelijk van die buttons binnen te slepen. Het lijken de scouts wel, voor iedere taak een button. Je krijgt er zelfs een heus diploma bij.

Maar wat te doen als de machine leeg is (‘Ik zou wel willen, maar de complimenten zijn op.’), en wat als je helemaal geen complimenten krijgt (pesten 3.0)? Op hoeveel manieren kun je eigenlijk iemand motiveren?

Er zullen er uiteraard ook zijn die de kneuterigheid in hun voordeel gebruiken, wat dan weer ten nadele kan zijn voor degene met een button, maar dat is te negatief gedacht natuurlijk. Ik moet nog even oefenen.

Goed bezig hoor, en waar kan ik er een vinden voor bij mij op kantoor?

www.decomplimentenmachine.nl