‘Hé …’
Twee grijsgroene ogen zweven op enkele centimeters van de mijne. De mond in het bebaarde gezicht beweegt, maar de woorden dringen niet tot me door.
‘Gaat het?’
‘Ja … Ik … Ik denk het.’ Ik probeer op te staan, maar het voelt alsof er een poot van een olifant op mijn benen drukt. Niet dat ik daar ervaring mee heb, maar veel erger dan dit kan het niet zijn. Ik kijk op en zie dat de bebaarde man met de grijsgroene ogen me met een hand ervan weerhoudt om op te staan. Ik volg de arm waaraan de hand vastzit en zie dat deze al snel verhuld gaat in een mouw van marineblauw. Nu ik wat beter kijk, de rest van zijn lichaam is ook bedekt met een stof van dezelfde kleur. Op zijn borst pronkt het logo van Marine VliegKamp Valkenburg. Verward kijk ik de man aan.
‘Blijf stilliggen, je hebt een flinke smakkerd gemaakt. Je liet me schrikken, joh. Ik was even bang dat je erin zou blijven hangen.’
Ik heb geen idee hoe ik hier zo op de grond ben terechtgekomen. Het ene moment fiets ik het erf af om naar school te gaan, het volgende moment kijk ik in de ogen van een vreemde man in een marine-uniform.
‘Hoe heet je?’
‘Wat?’
‘Is Wat je naam?’ zegt hij met een knipoog. Zijn hand brandt op mijn borst. Mijn hoofd moet vuurrood zijn, zo warm heb ik het. ‘Hoeveel vingers steek ik op?’ Hij houdt zijn andere hand vlak voor mijn gezicht, maar het lijkt wel alsof ik alles dubbelzie. Een oorverdovend gesuis stijgt op in mijn hoofd en ik heb het gevoel dat ik de grond in wordt gedrukt.
‘Hé, wakker blijven. Niet wegzakken. Blijf ademhalen. Ik hoor de sirene al.’
Ik grijp naar zijn arm om mijn val tegen te gaan, maar grijp mis.
Ik open mijn ogen en kijk tegen de onderkant aan van een gloeiende uitlaat. De geur van benzine, rubber en verbrande huid dringt mijn neus binnen.
‘Alles komt goed. Niet bewegen,’ hoor ik een vrouw zeggen die met haar handen mijn hoofd fixeert. ‘Je hebt een ongeluk gehad. Je bent aangereden door een auto. We hebben je er bijna onder vandaan. Blijf praten. Alexander was het, toch?’
‘Hoe wee…’ Ik gil het uit van de pijn als de auto wordt opgetild en mijn benen plots lichter voelen. Warme vloeistof stroomt langs mijn zij.
‘De overbuurvrouw zag het ongeluk gebeuren.’
Ik probeer mijn hoofd voorzichtig te draaien. ‘Waar is die man die net bij me was?’
De verpleegkundige valt even stil. ‘Welke man?’
‘Een man in een marine-uniform. Hij zorgde ervoor dat ik bij bleef.’
‘Ik denk dat je een hersenschudding hebt. Er was hier geen marinier. Je hebt geluk gehad, jongeman. Je fiets helaas niet. Had de auto iets verder gerold, dan had het gewicht je benen geplet in plaats van je fiets.’
‘Mijn fiets? Wat is daarmee?’
‘Daar kun je echt niet meer mee fietsen. Die hebben ze dubbelgevouwen onder de auto vandaan gehaald. Zonde. Mooi ding, hoor. Mooie kleur ook, Marineblauw. Gelukkig kan jij het nog navertellen. Die sticker van MVKV kun je vast nog wel ergens op de kop tikken.’
gebaseerd op een waargebeurde gebeurtenis, maar ‘lichtelijk’ gedramatiseerd 😉